met medewerking van Bonnie van der Meulen en Florian Willems.

De "overtijdbehandeling" is de benaming van een zuigcurettage tijdens maximaal 44 dagen volgend op de eerste dag van de laatste menstruatie. De behandeling werd in 1975 ingevoerd in de toenmalige NVSH- klinieken. De OTB maakt het voor een bepaalde categorie vrouwen gemakkelijker zich te laten behandelen. Zij geven voorkeur aan de gedachte dat zij geen abortus laten "plegen", maar een behandeling ondergaan om de menstruatie weer op gang te brengen. Deze naamgeving sluit ook beter aan bij de wijze waarop vrouwen dit eerste stadium van hun zwangerschap beleven: nl. als "overtijd zijn".

Vooral in de jaren '70 bleek dit aanleiding te geven tot heftige controversen. De artsen-voorstanders van de OTB honoreerden het verzoek van vrouwen om bij het uitblijven van de menstruatie, ongeacht de oorzaak daarvan, zo snel als mogelijk was in te grijpen. Tegenstanders maakten bezwaar tegen het feit dat soms niet-zwangeren werden behandeld,terwijl de kans op mislukken van de behandeling in heel vroege stadia van de graviditeit beduidend groter is dan na enige weken uitstellen van de ingreep. Felle discussies vonden plaats over het al dan niet uitvoeren van een zwangerschapstest voorafgaande aan de OTB, het al dan niet mededelen van het resultaat van de ingreep aan de vrouw, en de technische uitvoering van de OTB die wel degelijk verschillend heette te zijn van de zuigcurettage in een later stadium.

 

De "Klassieke" OTB werd verricht zonder oprekken van het baarmoederhalskanaal. Na introductie van een slappe Karman catheter van 4 of 5 mm doorsnede in utero, werd geaspireerd als beschreven bij de zuigcurettage. Na het gevoeliger worden van de zwangerschapstesten en de komst van de echoscopie als routine onderzoeksmethode in de abortusklinieken, is de OTB in de klassieke vorm (die ook wel als "menstruatieregeling" bekend stond), geleidelijk aan verdwenen. De tegenstelling tussen voor- en tegenstanders van de OTB als apart genoemde vorm van zwangerschapsafbreking is de laatste jaren kleiner geworden. Vooral de betere zwangerschapsdiagnostiek, waardoor de kans van het doen van een ingreep bij een niet-zwangere vrouw tot het verleden behoort, heeft de gemoederen tot bedaren gebracht.

Ook het niet meer verrichten van de ingreep voor 3 à 4 weken post conceptionem is een verbetering. Men dient niet uit het oog te verliezen dat - alhoewel de huidige gevoelige testen al na 72 uur positief zijn -, zeker 65% van deze zeer jonge zwangerschappen in de eerste maand nog spontaan verloren gaat. In dat geval wordt de verlate bloeding ervaren als een heftige menstruatie. In deze zeer vroege stadia worden de menstruaties dus nog in ruime mate door de natuur zelf "geregeld" en medisch ingrijpen lijkt daarom overbodig en derhalve gecontraindiceerd.

De voorzorgen bij de OTB verschillen niet van die bij een zuigcurettage en in principe onderscheiden ook de complicaties zich daarvan niet.

Na een OTB is het verstandig de vrouw het curettement te laten zien. Dit helpt bij het voorkómen van latere valse fantasieën. Het zeer kleine transparant fluwelige vruchtblaasje is nog geenszins als beginnend menselijk weefsel herkenbaar, hetgeen meestal aansluit bij de beleving van de vrouw. Na een OTB is het toedienen van Rhesus-profylaxe bij Rh-negatieve vrouwen onnodig. Ten slotte moet vermeld worden dat velen ten onrechte verwachten dat een OTB minder pijnlijk zal zijn dan een zuigcurettage in een later stadium van de zwangerschap.

[vorige pag.] [volgende pag.] [inhoud]

Laatste herziening april 2014

© 1996/2014