Menselijke rode bloedcellen bevatten een complexe groep erfelijke antigenen die in verschillende systemen worden onderverdeeld. Behalve het ABO- systeem waartegen gelijktijdig altijd antistoffen in het bloed aanwezig zijn, kennen we het Rhesus-antigeen systeem. Eén van de belangrijkste daarvan is de rhesusfactor (D). Ongeveer 85% van alle mensen hebben deze factor en worden daarom Rh-positief genoemd. Wie de factor mist, heet Rh-negatief te zijn. Als Rh positief bloed in de circulatie komt van een Rh-negatieve vrouw, worden er antistoffen (anti-Rh-aglutininen) gevormd die de rode bloedcellen van het foetale Rh-positieve bloed vernietigen. Een rhesus positieve foetus van een rhesus negatieve vrouw die deze antistoffen in haar bloed heeft loopt het gevaar van een haemolytische anemie omdat de antistoffen uit het bloed van de moeder klein moleculair zijn, de placenta passeren en dan de erythrocyten van de vrucht aantasten. Een voldragen kind kan dan geboren worden met een ernstig ziektebeeld dat Erythroblastosis Foetalis wordt genoemd. Bij microscopie van het kinderlijk bloed vindt men vele voorstadia van erythrocyten: de erythroblasten. De agressie tegen het foetale Rh-positieve bloed kan zo sterk zijn dat het kind immatuur of prematuur overlijdt. Immunisatie van de vrouw met vorming van antistoffen kan geschieden door transfusie met Rh- positief bloed. In een later stadium van de zwangerschap kan het optreden doordat de placenta degenereert en foetaal bloed doorlaat in de maternale circulatie.Vermenging kan ook bij de partus optreden. Bij een volgende zwangerschap van een Rh-positief kind kan dit laatste dan een al dan niet ernstige haemolytische anemie krijgen. (plus minus 7% kans) Ook bij abortus provocatus bestaat kans op vermenging van foetaal met maternaal bloed, al komt dit bij een zuigcurettage minder vaak voor dan bij een klassieke curettage.

Bij een zuigcurettage worden namelijk ten eerste geen scherpe instrumenten gebruikt en wordt er ten tweede gewerkt onder negatieve druk, waarbij alle losliggende weefseldelen onmiddellijk worden weggezogen.

Bij vordering van de graviditeit wordt de kans hierop allengs groter door toeneming van het bloedvolume van de vrucht. We kunnen het ontstaan van de antistoffen voorkomen door toedienen aan de betreffende vrouw van een relatief lage dosis antistoffen (Rhesus anti-D-immunoglobuline). Dit wordt bereid uit plasma van door geimmuniseerde Rh-negatieve proefpersonen. Bergstrom en medewerkers* toonden in 1967 aan dat foetale erythrocyten op zijn vroegst op de 38e dag na de conceptie in de maternale circulatie kan worden gevonden. Dit betekent echter absoluut niet dat er dan ook antilichamen worden gevormd.

Dit komt overeen met ongeveer 8e week na de eerste dag van de laatste menstruatie. Vanafdat moment is sensibilisatie theoretisch mogelijk. Toediening van profylaxe vóór deze zwangerschapsduur is derhalve zinloos.

Hoeveel foetaal bloed er nodig is om antistofvorming te veroorzaken is waarschijnlijk individueel heel verschillend.

Men moet daarbij bedenken dat bij een partus a terme slechts bij zes op de duizend Rh-negatieve vrouwen sensibilisatie optreedt. Dat is misschien vervelend voor de vrouw die dat treft, (nl: als zij nog kinderwens mocht hebben.) Verder wordt de kwaliteit van haar gezondheid op geen enkele manier beinvloed. Hoeveel problemen er ontstaan juist door de immunisatie met het Rh-anti-D imunoglobuline is nog niet bekend. {Anno 1999 zijn we al toe aan Hepatitis F en wat voor prionen (en wat voor onbekende ziekteverwekkers meer we allemaal verder toedienen is niet bekend, maar mogelijkerwijs vele malen schadelijker !)}

Het gemiddeld totaal circulerend bloedvolume van de vrucht + de placenta bij 8, 9 en 12 weken zwangerschapsduur schatte Freda* destijds op resp. 0,3, 1 en 4,2 ml. Het merendeel hiervan bevindt zich in navelstreng en placenta.

Toch is al sedert 1971 het profylactisch toedienen van het humane Rh-anti-D-imunoglobuline in de abortusklinieken gebruikelijk. Het is daardoor noodzakelijk bij alle vrouwen die een abortusingreep willen ondergaan de Resusfactor te bepalen.

Een uitzondering kan gemaakt worden voor

 

Verwarring kan ontstaan over de dosering van het immunoglobuline. Voorheen werd gesproken over microg/ml. Nu is het gebruikelijk te spreken over E(- enheden). Volgens de laatste gegevens van het Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst neutraliseert 375 E immuglobuline ongeveer 7 ml bloed. 1000 E neutraliseert dus 20 ml volledig getransfundeerd bloed. Dit is het totale bloedvolume van een foetus van 16-17 weken am, meegerekend het foetale bloed in de placenta en de navelstreng. Daar het onmogelijk is dat dit gehele volume bij de abortusingreep in de maternale circulatie geraakt, is het duidelijk dat men bij deze zwangerschapsduur met 375 E kan volstaan. Dit is ook de dosis die, na een voldragen zwangerschap aan Rh-negatieve vrouwen wordt gegeven. Van 8 tot 18 weken volstaat een halve ampul van 375 E. Gelet op de onzuiverheid van het produkt kan het niet I.V. worden ingespoten. Toediening dient daarom I.M. te geschieden. Het is om die reden volstrekt onduidelijk welk deel van de antistoffen de circulatie bereiken en hun werking kunnen ontvouwen voor ze in de lever onwerkzaam worden gemaakt. Bij zwangerschappen verder gevorderd dan 14 weken komt men met 500 E uit. In België heet dit product, evenals in de V.S.: RHOGAM, en is de kleinst verkrijgbare hoeveelheid 300 E.

Een praktisch waarschuwing luidt dat men niet moet afgaan op gegevens die de vrouw meebrengt uit andere ziekenhuizen betreffende de Rhesusfactor. Het aantal verwisselingen van buisjes bloed, of de papieren waarop de gegevens worden genoteerd bedraagt meer dan 2%. Voor toepassing van Rh- profylaxe in de klinieken geldt de stelregel dat het niet zo erg is om iemand te vlug Rh-negatief te noemen. Iemand te snel Rh-positief verklaren kán echter ernstige gevolgen hebben. De verklaring van de vrouw dat de verwekker ook Rh-negatief is, is evenmin grond voor uitsluiting van antistofvorming. Men neme steeds het zekere voor het onzekere !!! In twijfelgevallen of voor nadere informatie kan de betreffende afdeling van het C.L.B. gebeld worden: 020-5123373.

Praktische beleidslijnen

Door de vergadering van het N.G.v.A. zijn op 19 augustus 1993 de volgende beleidslijnen vastgesteld:

[vorige pag.] [volgende pag.] [inhoud]

© 1996/2014

laatste reviesie april 2014