-1-
Yangshuo, China, september 2006.
De reis hierheen verliep ditmaal gladjes en minder enerverend. Geen
"luxury" sleeperbus, maar een solide vliegtuig. China Southern Airlines
blijkt lid te zijn van de KLM/Air France kongsie
(één van de weinige Chinese woorden in het
Nederlands) en ik mag dus al in de VIP lounge beginnen. Het grote
vliegtuig is maar voor een derde gevuld, en er zit niemand naast me.
De "Williamsclass" is een bedenksel om de vele lege businessclass
stoelen te vullen zonder al te veel extra service.
Nu is veel beenruimte en een grote stoel al veel winst. Ik kan bellen
en eigen video's bekijken en veel kanalen oosterse muziek beluisteren.
Ik probeer echter te slapen want het is een nachtvlucht. Dat gaat
altijd maar matig als ik niet horizontaal lig. De vlucht is kort, iets
meer dan 8 uur. De aansluiting met de lokale vlucht lukt niet dezelfde
dag en in het bedompte en snikhete Beijing heb ik niets te zoeken. Een
gekoelde kamer in een hotel op het vliegveld zelf is prima en ik kan er
badderen en uitrusten. Het tijdsverschil van 6 uur is verwarrend. De
dag is hier al een heel eind op gang. De middag begint hier net als we
op 6 uur 's morgens - volgens mijn horloge - aankomen.
Ik neem me voor me zo weinig mogelijk in te spannen. Dat lukt.
Ik heb zeer ruim de tijd om de volgende ochtend in te checken voor de
vlucht naar Guilin. Wel laat ik op het laatste moment het nieuwe
Nederlandse boekje met de handige Chinese zinnetjes liggen in een
cafeetje. Heel jammer, maar teruglopen van de gate, als we net gaan
instappen, kan niet meer, of ik zou moeten rennen. Een beetje treurig.
In Guilin neem ik de taxi naar Yangshuo. Ik weet niet waar ik moet zijn
want de school is verhuisd. Ik geef de taxichauffeur het telefoonnummer
van Odar, de directeur, en hij belt met hem. Bij een benzine-station
spreken ze af. Odar is beleefd verheugd mij weer te zien, en neemt me
mee naar zijn huis, een villa in een rustige buitenwijk. Ik moet bij
hem logeren.
Dat kost me privacy, maar de kamer is erg mooi en het bed lekker en er
is een badkamer bij. Er is een douche, maar geen douchekabine en het water loopt gewoon over de vloer, naar een putje in
de hoek. Merkwaardigerwijs zijn er geen gordijnen in deze badkamer, terwijl de overburen nog geen 8 meter verwijderd zijn.
Nou ja, als ze aanstoot nemen, kopen zij maar gordijnen (zoals Moos
eens zei tegen Saar).
Eigenlijk ben ik dus behoorlijk fit overgekomen, maar de
hitte werkt hier ook verlammend. Ik moet langzaam bewegen want het
zweet loopt meteen tappelings (raar woord eigenlijk) langs mijn rug.
Het is een behoorlijk eindje tippelen naar het mij vertrouwde centrum.
De volgende week beginnen mijn lessen pas, dus neem ik het er van en ga
er toch heen. Van de ene schaduwplek naar de ander. De zon schijnt fel
en tropisch. Er is veel veranderd in Yangshuo. Tijdens mijn vorige
bezoek was het een zwart-wit film; nu is het technicolor. De toppen van
de - nu groene - heuvels zijn niet meer in nevelen gehuld en het
verbazingwekkendste: HET REGENT NIET.
Het toeristenseizoen is dan wel bijna voorbij, toch is het veel
rumoeriger en drukker dan in de wintermaanden, een jaar geleden. Er
zijn meer hotels bijgebouwd, meer eetgelegenheden, en het plaveisel is
hersteld. Geen steenslag en modder, maar beton en stof. Er is
straatverlichting aangebracht: mooie Chinese lantaarns en ..... niet te
geloven: er staan overal vuilnisbakken op straat en groengrijze bakken
voor recyclebare spullen. Het moet blijkbaar wennen, want het voorkomt
niet dat er nog steeds rotzooi op straat wordt gegooid. Maar zo smerig
als in de winter is het in ieder geval niet meer.
Donderdag 14 september 2006
Er is enige doodsverachting vereist om als fietser deel te nemen aan
het verkeer in Yangshuo. Toch ben ik daartoe overgegaan, omdat het huis
van Odar, waar ik "logeer", wel op een half uur lopens afstand van de
school en het centrum ligt. Ik huurde, voor 14 euro voor een maand
Alice, een geel met witte damesfiets (het enige wat er is,
herenmodellen met horizontale stang bestaan niet) die, na het omhoog
stellen van het zadel en het oppompen van de banden, goed voldoet. Het
is niet duidelijk voor hoe lang, maar we zien wel. Zowel op glad asfalt
als aangestampte keitjes blijft zij onder controle te houden.
Verkeersregels schijnen wel te bestaan en het meerendeel van het
verkeer houdt rechts .... behalve als je linksaf wilt slaan. Dan begint
men daarmee al ruim honderd meter van te voren. Dat leidt tot heftig
getoeter. Toch zijn de claxons bescheiden afgesteld, zodat er geen
toestanden bestaan als bijvoorbeeld in Rome of Boekarest waar iedereen
continu toetert. Verlichting zit er niet op de fietsen. Dus 's avonds
is het extra oppassen.
De auto's rijden erg voorzichtig om beschadiging - van zichzelf - te
voorkomen. Maar de motorguys kennen geen erbarmen; hun devies luidt:
Hoe sneller ter plaatse, hoe meer inkomsten. Goed uitkijken dus, in
alle richtingen, want spiegeltjes zitten er niet op.
Wie zich de vorige episodes herinnert, kent de dramatis
personae nog wel.
De oude Uncle Mo is ontslapen in Buddha. Doubleblind, de blinde violist
heb ik alweer bezocht en van muntjes voorzien. Hij speelt nog steeds
heel geconcentreerd en pathetisch. Bestaplice staat in haar winkel en
vertoont tekenen van geringe blijdschap en verwondering als ze mij, na
ruim een jaar dus, terugziet. Haar vader, de brandwondenchirurg/artist,
Dr. Mo, is verhuisd naar Shenzhen, om dicht bij Hongkong een nieuwe
artgallery op te zetten. Maar ik liep hem toch al vrij onmiddellijk
tegen het vege lijf, want hij is vermagerd en erg gestrest. Hij rookt
continu. Dat is niet goed voor de gezondheid en ik begin er met hem een
gesprek daarover. Hij zegt dat hij een probleem heeft, een typisch
chinees probleem. Hij heeft bezoek gekregen van een paar hoge
ambtenaren van het Ministerie van Cultuur, die met hem kwamen
onderhandelen over de aanschaf van een groot aantal van zijn
schilderstukken. Die zouden in diverse musea in grote steden worden
geëxposeerd. Daar zijn er veel van in China, grote steden. Dat
is enerzijds een hele eer, maar de prijs die de overheid biedt is
ongeveer een twintigste van hetgeen hij bij verkoop in zijn galerie zou
krijgen. Het wordt dus schipperen, en het afwegen van toenemende
beroemdheid tegen een financiële catastofe. Hij heeft de
beslissing een paar dagen weten te traineren, maar hij ligt dus wakker
van de ellende. De ambtenaren spiegelen hem voor dat het een grote eer
is en dat hij het vaderland op die manier prachtig kan dienen. Maar het
mag – bijna - niets kosten. Mo schildert maar een paar
stukken in de maand, dus de 40 schilderijen die hij "moet" afstaan
vormen een hele hap uit zijn voorraad. Meestal zijn de schilderijen
binnen een paar weken verkocht aan rijke verzamelaars in Beijing of
Shanghai. Medewerking weigeren aan de overheid kan onvoorziene gevolgen
hebben, waartoe confiscatie van de schilderijen en zelfs sluiting van de galerie in
Yangshuo en Shenzhen behoren.
Een paar dagen later hoor ik dat er besloten is tot "lenen" van 20
schilderstukken. Betaling nihil. Toch vindt Mo dat hij er goed is
afgekomen. Een tiental jaren geleden is hem hetzelfde overkomen, maar
toen was er van onderhandeling helemaal geen sprake. Hij kreeg een 1e
prijs op een expositie in Beijing, werd daardoor in allerlei brochures
vermeld, kreeg een lintje + een medaille op de borst gespeld en de
schilderijen verdwenen, Boeddha moge weten waarheen. Waarschijnlijk
naar de villa's van een paar hoge partijbonzen. Of ze zijn duur te
gelde gemaakt in het buitenland.
Vrijdag 15 september 2006
Ik krijg niet al te veel rust. De lessen eisen meer
voorbereiding dan vorig jaar. Men heeft mij tijdelijk een "business
english"-class in de maag gesplitst. Weet ik veel !? Dat is behelpen.
Gelukkig is er een goed boek waaruit ik wijzer wordt, en even later de
studenten ook hoop ik. Hoofdstukken over ‘applying for a
job’, ‘banking’ en
‘franchising’ (never heard of ...) zijn niet eens
oninteressant en het is weer’s iets heel anders dan al het
medische jargon van de laatste 45 jaar. Daarom heb ik dus minder tijd.
De studenten leggen bovendien meer beslag op me dan de eerste keer, al
was het alleen al omdat er tiejn keer zoveel zijn in de zomer als in de
winter. Er zijn nb. zestien leraren, waarbij de normale
backpacker-teachers nu in de minderheid zijn.
De oudere teachers zijn natuurlijk (net als ikzelf) allemaal een beetje
vreemde vogels, met bijzondere levensgeschiedenissen. Waarom je goede
baan en huis in Alaska in de steek laten om twee jaar in China te gaan
wonen? Het vergt tijd om de verhalen aan te horen. Meestal blijven het
fragmenten en krijg ik pas wat meer inzicht als ik apart met
ze gaat lunchen of avondeten.
Nu lunch ik niet meer - gewoon geen honger - en waarom zou je dan ...
Het eten 's avonds is nog veel prettiger. Er zijn tientallen
restaurants bijgekomen, maar i.v.m. de daar heersende herrie en rook,
eet ik het liefst buiten, op de parkeerplaats bij het busstation. Net
als op de parkeerplaats bij Orchard Road in Singapore komen daar
’s avonds een vijftigtal stalletjes te staan, waar de bekende
enorme variatie van (on-)gedierte en groenten is te krijgen. Met rijst
uiteraard. Ik let er op spijzen met veel Vetsin (ook in Nederland
verkrijgbaar als Chinees zout) te vermijden, want ik krijg daar
hoofdpijn van.
Op die markt ligt ergens een enorme berg schelpdiertjes; iets groter
dan onze kokkels, maar kleiner dan mosselen. Ik vroeg de bijbehorende
chinees of ik er eentje mocht proeven. De man sprak zelfs basis english
tot mijn verbazing. Maar hij was vriendelijk en levert mij een stokje
erbij om het diertje uit zijn schulp te peuteren. Jakkebah!!! Wat een
smerige smaak! Nan hao chile! (letterlijk: moeilijk te eten !), zeg ik
tegen de man, die vriendelijk lachend antwoord: "We usually cook them".
Er dwalen over dat parkeerterrein, als we daar met een groep
van het instituut avondeten, nogal wat vaag bedelende personen rond die
muziek willen maken, of je bloemen of ellipsvormige magneten willen
verkopen, die in de lucht gegooid op een bepaalde manier tegen elkaar
beginnen te tinkelen, wat best leuk is, maar moeilijk als je
ongeoefend bent. Er dwalen ook kinderen rond die euromuntjes willen
ruilen tegen yuan. De banken wisselen die niet. Ze hebben die
eurocentjes, Buddha mag weten van wie ze die hebben gekregen, maar ze
kunnen er niets mee. Ik wissel wel met ze, want ik hou van hun blije en
opgeluchte kindersnuitjes als het hun gelukt is geld te krijgen waar ze
wèl wat mee kunnen.
Een meisje van een jaar of tien, in een groen jurkje wil een
liedje voor ons zingen. Ze heeft een soort spijskaart bij zich waarop
ik mag aanwijzen wat ze moet zingen. “Hen pianyi”
(heel goedkoop)!
Het is akelig om te zien hoe deze kinderen door de chinezen worden
behandeld. Ze worden straal genegeerd of weggescholden. Ik vraag het
kind wat haar mooiste liedjes zijn en laat haar er twee ten
gehore brengen. Het is geen Joan Sutherland, maar ja, je weet nooit hoe talent zich ontwikkelt. Ze zingt
schattig, maar vooral langdurig, ik krijg medelijden en
meen dat ze maar ‘s moet ophouden; maar nee, ik
krijg de volle lading.
Van mij krijgt ze het ongelofelijke bedrag van 10 yuan (= een euro).
Zo, die heeft weer voor een paar dagen te eten.
Dan komt het rozen-verkoopstertje dichterbij, aangemoedigd door het
succes van de muzikante. Wil ik geen roos? Of de dames aan mijn tafel?
Ze heeft rozen in een plastic emmertje en ze heeft kennelijk nog niets
verkocht. Ik verstoor de plaatselijke economie door het hele emmertje
af te nemen. Ik wilde sowieso bloemen kopen voor de oude moeder van
mijn gastheer.
Dat kost mij dan wel vijf euro, maar het kind rent opgewonden weg. De
rest van de avond vrij en geen gebedel meer.
zaterdag 16 september 2006
Dieren.
Vandaag een vlieg gezien.
Hé, is dat vermeldenswaard? Jazeker! Ik weet niet waaraan
het ligt, maar in een stad met zoveel afval en oud voedsel op straat
horen vliegen te vliegen. Maar ze zijn uiterst zeldzaam. Zelfs op de
open vleesmarkt .... geen vlieg te zien.
Vogels zijn er trouwens ook niet. Goed dan, af en toe hoor je wel
vogels, maar die zitten op balcons in 10x10 cm grote hokjes, waarin ze
zich nauwelijks roeren kunnen. De anderen worden opgegeten, of
uitgeroeid door verpest milieu.
Er vliegen hand-grote zwarte vlinders en libellen bij de Li-rivier,
maar tijdens het zwemmen vandaag kwam er toch ook een blauwtje op mijn
gebloemde handdoek af. Gemeen zijn de uiterst kleine vliegjes, die ook
wel midgets worden genoemd. Ik heb ze voor het eerst in Schotland
ontmoet. Ze zijn zwart en je voelt niet dat ze op je gaan zitten. Bij
voorkeur op een plaats die je niet kunt zien en waar de huid onbehaard
is. Dan bijten ze toe en moet je onmiddellijk toeslaan. Ben
je daarmee te laat, dan ontstaat er na een kwartiertje een uiterst
jeukend bultje, dat door het aanhoudend krabben een akelige rode heuvel
wordt.
Gelukkig zijn ze er niet elke dag. Als ik, net als vandaag, in het
water ben, heb ik geen last.
Trouwens, over dieren gesproken, ik heb tussen de waterbuffels door
gezwommen, die tussen mij en de kant, waar ik er weer uit
moest, de weg versperden. Het zijn grote zwarte gevaarten met flinke
horens. Ik zag dat een minuut of vijf aan, en zwom toen toch langzaam
op ze af. Waarschijnlijk zijn ze bijziend of dachten ze dat ik een
krokodil was, want ze gingen gewoon opzij. Nooit geweten trouwens, dat
ze ook waterplanten eten, met de kop wel een minuut helemaal onder
water.
Honden en katten dan ... Ja, er zijn zwerfhonden, en een enkele chique
dame loopt wel es met een klein soort keeshondje aan een roze lintje
door de stad. Poezen zijn er wel, maar van het schrikachtige griekse en
italiaanse type, die uitsluitend met stenen behoren te worden bekogeld.
Zij zien er daardoor onsmakelijk uit, en zijn onaaibaar. Ze scheuren de
dunne plastic vuilniszakjes open, als ze al niet open waren weggegooid.
En dan mijn huisdieren ... Ja ja, in mijn kamer wonen twee
kakkerlakken. Zij kruipen uit het putje van de douche en marcheren
langs de muur tot onder de kast. Een dikke en een lange magere. De
dikke was gelukkig dom en liet zich raken door een goed gemikte schoen.
De lange dunne verdwijnt handig onder de kast, waaronder maar een paar
mm ruimte is.
De moeilijkste verhouding heb ik nog met mijn spin. Hij/zij woont in de
badkamer tussen de WC deksel en de bril. Bij onze eerste ontmoeting
schrok ik me te pletter. Hij/zij is rond en plat als een vijftig
guldenstuk, zeg maar; en zwart, en razend snel. De deksel staat meestal
open en als ik de badkamer binnenkom zit hij/zij pontificaal op de
bril. Maar mijdt nauwer contact met mij. Heeft zeker van de
overgebleven kakkerlak gehoord dat ik krachtdadig optreed. Hij/zij
schiet er vandoor, maar ik kan echt niet zien waarheen, hetgeen me toch
wat onbehaaglijk doet plaatsnemen.
Intimi weten dat ik niet graag in restaurants eet. De economische
redenen zijn niet de belangrijkste. Herrie, rook en rare
fantasieën over de personen die in de keuken de garnalen
hanteren of na het snuiten van hun neus doorgaan met het schoonmaken
van de sla. Het zal 'm wel in de genen zitten. Nog onsmakelijker
fantasieën noteer ik nu even niet. O.R.T kan me gestolen
worden en biedt geen soelaas. In China zijn er weinig restaurants onder
rabinaal toezicht trouwens. Alles is treife.
Dus de keus is gemakkelijk. Ik eet gewoon alles. Zolang het maar voor
mijn ogen wordt gebakken op hoog vuur of drastisch gekookt, is het OK.
Helaas komen de kommetjes en de lepels voor de soep weer uit een bak
met water.
Stokjes zijn of nieuw - in de duurdere restaurants - of komen uit een
glas water. Gewassen eerst? Wie 't weet mag het zeggen. Hier gelden
andere normen, en ik moet 't nemen zoals het komt. Het resultaat van
bedorven voedsel wordt in Mexico omschreven als Montezuma's revenge;
hier heet het ‘La duzi’. Tot mijn verbazing heb ik
dat nog niet gehad.
Gisterenavond dacht ik nog dat het echt mis zou gaan. Met Kitchen, mijn
chinese leraar, (hij heeft inmiddels, op mijn aanraden, zijn naam
veranderd in ‘Amigo’) naar een
eet-gelegenheid geweest, buiten de stad aan een
‘snelweg’, waar ik alleen nooit zou zijn
binnengegaan. Er zijn een zestal lage ronde tafels waaraan twaalf
personen kunnen zitten; wel schouder aan schouder, maar vooruit dan
maar. We kregen een pan met kokend water voor ons op een komfoortje,
zonder vuurtje, maar als een magnetron door straling verhit. In China
is niets te gek. In die pan werden we geacht zaken uit een platte
schaal te gooien. Ik zeg zaken, want vrijwel al het voedsel is
ondefinieerbaar, op een paar duidelijke slierten darm na. Ik denk: ik
onderga dit zonder gemor op hoop van zegen. Er lijkt ook veel lever
bij, maar de materie is veel malser. ‘Animal blood’
zegt Kitchen. Ik vermoedde ook niet dat het Human Blood zou zijn. Met
het stokje uit de ‘soep’ gevist is dit verrassend
smakelijk. Er drijft nu ook veel wit schuim op de soep, zodat we niet
meer kunnen zien wat we opvissen. Kitchen verwijdert het schuim met een
schuimspaan. Aan alles is gedacht. Ik ga over tot witte substantie. Ik
denk dat het merg is, maar het is ‘animal brain’.
Met wat zout en in de scherpe saus gedrenkt goed te doen.
Nu worden er groenten toegevoegd en begint een en ander op japanse
sukiyaki (sorry, maar mijn japans laat te wensen) te lijken. Ik neem nu
ook van het kookvocht en schenk dat op de rijst. Echt heel smakelijk.
Ik maak mijn ongenoegen kenbaar als mijn buurman een sigaret opsteekt.
Hij wordt door Kitchen weggescholden, maar komt meteen weer terug
zonder sigaret.
We fietsen naar huis terug op een tandem. Vroeger hier nooit gezien,
maar nu bij elke fietsverhuurder te krijgen. De meeste mensen hebben
geen eigen fiets. Wil je er eentje huren dan kost je dat 3 yuan, dertig
eurocent, per dag. Maar ook dat is luxe voor de meeste chinezen, dus
wordt er veel gelopen. Heb je haast en moet je verder dan een kilometer
of tien, dan neem je de bus of je huurt een
motorguy. Taxi’s worden eigenlijk alleen door de
touristen gebruikt.
Mijn fiets, de gele, blijkt Alice te heten. Dat staat er op.
Gemakkelijk voor het terugvinden.
Gisteravond ben ik nog even bij Bestaplice binnen gelopen ( ik noem
haar zo, omdat ze voor alles wat er in de winkel te koop is de
“Best price” berekent) om daar -zelf meegebracht -
mangosap te drinken. Ze wil geen slokje. Ze meent dat ze
‘traditional’ is, en neemt niets aan. ‘I
cannota accept’ - vast antwoord - als ik wat te snoepen
meeneem/nam. (Ook vorig jaar al niet). Maar ik volhard in westerse
beïnvloedingspogingen.
Een kennelijke duitser komt de galerie binnen en vraagt in basic
english of ik de boss ben. ‘Nein, aber ich möchte
Sie gerne helfen’. Er ontstaat een discussie die Bestaplice
met verrassing aanhoort. Het leidt waarachtig tot de aankoop van een
bronzen, er oud uitziend, beeldje. Het is niet van 1000 jaar oude
exemplaren te onderscheiden, omdat de toen gebruikte technieken nog
steeds worden toegepast.
Bestaplice is verrukt over mijn ‘verkooptechniek’.
Ik stel haar voor dat, als zij chinese zinnetjes met mij oefent, ik wat
vaker zal komen en buitenlanders te woord zal staan. Dat slaat ze af.
‘I donota undelstanda your chinesa’.
Even later sta ik een uit de richting gedwaalde Argentijn in het spaans
te woord. Bestaplice’s commentaar: "Sucha strangea language I
do nota speak"
donderdag 21 september 2006
Ik ben er achter waarom ik de chinese kinderen zoveel
aardiger vind dan de volwassenen. De kinderen tonen op dezelfde wijze
als in het westen hun emoties. Schrik, verrassing, blijdschap en
verdriet, het is zonder meer van hun snuitjes af te lezen. De
volwassene waar je contact mee opneemt, glimlacht, en blijft glimlachen. Waarom?. Voor de Chinees is het leven een min of meer
bedreigende aangelegenheid. Iedere dag kan zich een ramp voltrekken.
Overstromingen, aardbevingen, oorlogen, onteigeningen, gedwongen
verhuizingen, enzovoorts. Eigenbe-lang gaat voor vriendschappen. De
toekomst is nooit zeker; Je bent alleen zeker van je familie en van het
geld dat je verdient. Dat, en alleen dat, biedt bescherming. Houdt de
familieband in ere en zorg voor zoveel mogelijk geld.
Mao heeft gezegd dat vriendelijk zijn tegen buitenlanders alleen nodig
is als je er zeker van bent dat dat wat oplevert. Wees verder altijd op
je hoede. Is een buitenlander zomaar vriendelijk, dan is die geschift.
Ik zit bijvoorbeeld aan een tafeltje op een piepklein krukje een
heerlijk diepgekoeld vruchtenslaatje te eten met zwarte glibber en
witte, zoete aspic. Er zitten ook een paar bruine bonen is, maar die
negeer ik.
Er komt een schoenpoetser van een jaar of 18 aan die er deerniswekkend
en afgetobd uitziet. Mijn deernis vertaal ik in mijn verzoek aan hem om
mijn schoenen ‘s een aardig beurtje te geven. Hij gaat met
zwarte schoenpoets in de weer, dus moet ik hem zeggen dat het blauwe
schoenen zijn. En verdraaid, dit wordt begrepen. Hij neemt nu
doorzichtige was. OK dus. Het is weer 29 graden, dus ik bestel voor hem
ook zo'n bakje vruchten (2 yuan). Als ik hem dat aanreik, schrikt hij.
Hé, heeft hij met een gek te maken? Wat wil die man van mij?
Hij grijnst niet-begrijpend en vertelt dan, nog steeds argwanend, dat
de poetserij 7 kwai zal kosten. Ik denk toch zeker niet dat ik hem met
een bakje vruchten kan omkopen? Ik knik OK, begrepen en herhaal Qi yuan
(Zeven yuan). Nog aarzelend neemt hij een hapje en vindt het duidelijk
erg lekker, maaaaarrr, wat zit hier achter? Zomaar iets krijgen ...?
Dan is even later het bakje leeg en het poesen gedaan.Hij toont mij
blij zijn zakjapannertje waarop 8 yuan staat. Hij begrijpt plotseling
helemaal niets meer van wat ik in het chinees zeg. Dat vind ik nu weer
niet leuk. We hadden 7 yuan afgesproken. Nee zegt hij "Ba yuan" (8). Ik
heb geen zin in ruzie en geef hem, overigens diep teleurgesteld, een
biljet van 20 yuan. Dat gaat hij bij een ander stalletje wisselen. Ik
houd mijn voet stevig op zijn poetskistje. Hij geeft me dan grijnzend
11 yuan terug. Leuk geprobeerd, maar dit pik ik niet. Hij pakt dan, nog
steeds grijnzend één yuan uit zijn zak, en geeft die aan
mij. Eigenlijk schaam ik me wel een beetje....wat een gedoe om 10
cent...
Maar zulke ervaringen zijn toch teleurstellend en gewoon niet aardig.
Dit komt trouwens eigenlijk steeds voor. Iedere keer weer vergissingen
met teruggeven. Zelfs in een sjiek restaurant. Ik kan de rekening niet
lezen, want de karakters zijn met de hand geschreven op voor elk gerecht apart afgescheurde gekleurde -velletjes
papier. De studenten die mij vergezellen controleren alles zorgvuldig. Ik zou zonder hun correctie maar liefst 40 yuan zijn
afgezet voor niet-geleverd voedsel. Nu is men in restaurants gewend dat
het buitenlanders niets kan schelen of ze nu voor 6 personen 12 euro
moeten betalen of 16. Toch vind Ik de mentaliteit vervelend.
Het meisje van wie ik de vorige avond alle bloemen plus emmertje heb
afgekocht, is nu sacherijnig dat ik zelfs niet
één bloem wil kopen. Ik verwacht een zeker blijk
van tevredenheid, maar nee dus.
Uitzonderingen zijn er natuurlijk ook. Dr Mo woont weliswaar niet meer
in Yangshuo, maar hij reist heen en weer en is mij duidelijk
vriendschappelijk gezind. Dochter, - Bestaplice - is ook aardig, maar
heeft toch in het achterhoofd dat ik het erg dure schilderstuk, dat ik
werkelijk prachtig vind, en trouwens op belangrijke tentoonstellingen
heeft gehangen, mogelijkerwijs zal aanschaffen. Dat bepaalt
haar gedrag tegenover mij: Vriendelijk, maar bereid mij op ieder moment die poot uit te draaien.
De omgang met de studenten is daarom veel prettiger. Die
willen alleen maar goed en veel onderricht. Ze zeggen niets als de bel
al is gegaan (die ik –doof- niet heb gehoord) en de les tien
minuten uitloopt. Ze zijn vriendelijk en beleefd. Zij willen graag
bekertjes water voor me halen. (Ik gebruik de oude truc:
‘Robin, ben jij sterk?’ ‘jiushi de laoshi’ (zeer zeker meneer). Wil jij dan een bekertje koud water
voor me halen? Koud moet je erbij zeggen, want anders loop je kans op
‘witte thee’ : heet water.
Mijn groep 3 was de eerste middag een ramp. Niemand durfde een woord te
zeggen. Vraag ik iemand wat, dan kijkt die hulpeloos naar een ander,
i.p.v. naar mij en zucht diep ... Dan geef ik ze de ‘general
rules’ voor mijn lessen. (voor een deel van een bevoegde
lerares geleerd). Ontspan, adem normaal, wees niet verlegen, maak gerust fouten, anders leer je niets ... en nog een
paar.
Uiteindelijk bleek het maar een aanvangsprobleem te zijn. Vandaag, de
derde les, gaat het al beter. Twee van hen blijken volmaakt
onverstaanbaar engels te spreken, maar ik blijf ze toch bemoedigend
toelachen, wat ze ook mogen zeggen.
Ook de klasgenoten begrijpen niets van wat deze mannen willen.
Moeizaam, moeizaam ... Ik ben er doodop van.
zondag 24 september 2006
De toeristen zijn uit Yangshuo niet meer weg te denken. Er is
dan ook een uitgebreide logistieke uitperstechniek ontwikkeld. Vanaf 1
uur 's middags arriveren de westerse toeristen die van Guilin naar
Yangshuo over de Li rivier komen aangevaren - een bijzonder prachtige
tocht overigens - en worden afgezet (daar begint het al) aan een fraaie
stenen steiger aan het eind van Weststreet. Ze zitten dus meteen in
hartje stad en hoeven niet te ver te lopen om in de handen van de
verkopers en restaurateurs te vallen. Het is goed toeven op een
cafeterras, met een blikje Heineken voor 3 euro (30 yuan). De Chinese
gasten worden aan een steiger afgezet ongeveer een kilometer
daarvandaan en kunnen alleen de stad bereiken als ze zich schuifelend
tussen twee rijen stalletje met parafernalia heen persen. Dat kost
nogal wat tijd, vooral omdat er onderweg druk afgedongen wordt, en de
massa dan nauwelijks verder kan lopen. Op dat uur kan je niet tegen de
stroom in gaan, en al zeker niet op de fiets, om naar het strandje te
gaan, nog 10 kilometer verderop. Komen de Chinese toeristen dan
eindelijk aan in de stad zelf, dan hebben ze al tassen vol rommeltjes
gekocht.
Aan het begin van Weststreet staan voor hen nu van die grote
open golfkarretje klaar - genummerd – de toerist
moet dat nummer onthouden. Er wordt ingestapt door meestal twintig
mensen, en deze lading wordt afgevoerd voor een ritje door het park
(ook erg de moeite waard) en naar weer een ander inkoopcentrum. Na een
paar uur komen ze afgetobd terug en moeten dan nog een keer spitsroeden
lopen tussen de stalletjes om hun steiger te bereiken. De blanke
toerist heeft 1) meer geld, en 2) laat zich gemakkelijker beetnemen.
Die worden dus bij voorkeur in Weststreet zelf opgewacht. Het begint
met mapjes briefkaarten, dan theepotten, kleedjes, shawls, fruit,
tasjes, en ‘jade’ voorwerpen. Men heeft ‘purple
jade’ uitgevonden, eigenlijk gewoon grijze steen, niks
purple, die dan ook voor jade moet doorgaan.
Dan natuurlijk fluiten, munten uit het oude China, en voor de
muntenverzamelaars ook duidelijk valse Willem II rijksdaalders, Marie
Antoinette Kronen, vergulde aluminium Louis d'ors e.d. De Chinese oude
munten zijn waarschijnlijk niet vals, want daar waren er miljoenen van
in omloop.
Er is in Weststreet gewoon niet genoeg plaats om alle bezoekers op te
vangen, vandaar de logistieke maatregelen ter verspreiding.
In het weekend is er overkill. Dan kan je daar maar beter helemaal
wegblijven.
Maar om een uur of zes zijn alle boten weer vertrokken en tellen de
handelaren de biljetten.
Nog net de tijd om naar het strandje te fietsen. Liever
achterop de motor van Wonderful. Dit is de computerexpert van het
instituut, die alle electronica aan de gang houdt. Hij poert met zijn
vingers in kapotte printers dat het een lieve lust is, en brengt ze
weer aan het printen.
Odar kiest zijn medewerkers goed, zoals het een manager betaamt, en wat
belangrijker is: d sfeer in het instituut is goed. Niet de
problemen die in zoveel andere bedrijven spelen, stil gemopper om late
betaling, weinig vrije dagen e.d.
In zijn huis behoud ik mijn status aparte, net als Aruba. Ik ontbijt
niet mee, want ik heb dan al wat fruit gegeten. 's Avonds eet ik in de
stad. Gisteren heerlijk knapperige Pekingeend gegeten. Alleen de huid,
en die eet je op dunne pannekoekjes met zoetige saus, reepjes komkommer
en bosuitjes. Nergens beter gegeten.
Zelfs beter dan bij de beroemde Shun Lee in New York, waar je er 60 US$
per persoon voor betaalt. Hier kost dit gerecht voor 4 personen met
groenten, rijst en allerlei bijschoteltjes 9 euro 60. Fooi wordt niet
aangenomen. "Not our policy sir."
Al zwemmend haal ik mijn linker grote teen open aan
een scherpe stengel van een waterplant. Ik bloed als een karbouw.
Medezwemmers roepen ach en wee (in het chinees: "o en a").
Ik bind de teen af met mijn dunne sok en laat dit een minuut of tien
zitten. Langer is niet aan te raden. Na langzaam losmaken blijkt de
bloeding gestelpt, wat me meevalt i.v.m. de antistollingspillen die ik gebruik. 's Avonds het zand er uitgewassen,
en het begint weer te bloeden, maar nu heb ik pleisters bij de hand,
geen zorg verder.
Kan je dat uitwassen nu eigenlijk wel met gewoon kraanwater doen? Ik
weet het niet. Iedereen gebruikt overal flessenwater voor dat in 25
liter-flessen, zwaar gesubsidieerd, verkrijgbaar is.
Het kraanwater smaakt niet slecht (niet doorgeslikt), maar schijnt
onbetrouwbaar te zijn en vergeven met strontium, kwik, cadmium en
andere zware metalen. Enfin, ik douche eronder – gewoon, lekker warm water - en was er de druiven in. Maar goedschiks
zal ik het niet drinken.
Ook de bananen was ik voor ik ze schil. Ze zijn heerlijk en worden rijp
geplukt. De perziken niet. Die zijn onrijp en keihard, maar wel
heerlijk naar perzik smakend. Kom daar in Nederland maar es om. De
laatste echte perziken werden daar voor het laatst per stuk verkocht in
1990 bij de fruitjuwelier in de Beethovenstraat in eenpersoonsdoosjes.
Daarna niet meer gekweekt omdat ze bij transport te snel kneuzen. Hier
kan je deze perziken versneld doen rijpen door ze met een appel en een
peer samen in een plastic zakje te knopen, tot het velletje er
gemakkelijk van af is te schuiven. Dat duurt een dag of twee, zei Odar,
maar soms veel langer.
dinsdag 26 september 2006
Ik verbaas me dagelijks over het veranderde straatbeeld en
blijf kijken en'omzien in verwondering'.
Er zijn bijvoorbeeld geen maopakjes meer. De jongelui lopen erbij als
Amerikaanse jeugd, inclusief de flesjes water, waaruit iedere twee
minuten een slokje moet worden genomen; tesamen met het
open-en-dicht-doen ritueel zijn ze daarmee constant in de weer, als ze
niet al aan het telefoneren zijn. Een shouji (mobieltje) kost hier maar
40 euro (het zijn prachtig gekleurde en piepkleine Koreaanse
wondertjes).
De meisjes proberen of ze de blote navels aandurven, maar af en toe 1
cm buik is al genoeg. Ouderen zijn redelijk tot goed gekleed, zij het
niet modieus. Middelbare dames hebben grijze herenpantalons aan met
daarboven min of meer frivole jasjes, bloesjes, of T-shirts.
Panta rei. Iedereen is bezig met iets. Ik noteer dat een oud baasje -
nou ja, net zo oud als ik, maar met een aanmerkelijk minder fier
postuur - een wasmachine op zijn fiets wil vervoeren. Ik probeer nog
bijtijds te denken: ‘Dat gaat vallen’, maar daar
lag-ie al, fiets met het voorwiel de lucht in. Mannetje gaat even
zitten, pakt dan wat touwen uit een fietsmandje voorop en bindt
zichzelf vast aan de wasmachine, met zijn rug er tegen aan. Dan wil hij
opstaan, en denk maar niet dat het in iemand opkomt om hem daarbij te
helpen. Maar met de fiets als steun krijgt hij het voor elkaar. Wat
weegt zo'n ding? Toch al gauw een kilo of veertig. Mannetje staat, maar
wat nu? Het ongelofelijke geschiedt. Moeizaam klimt hij, wasmachine nog
steeds op zijn rug, op de fiets en gaat er nog vrij schielijk vandoor.
Op het trottoir kan je eigenlijk niet goed lopen; dat gaat beter op het
redelijk brede pad tussen het trottoir en de rijbanen. Op het voetpad
wordt namelijk de dagelijkse rijst verdiend. Lassers nemen er grote
delen van in beslag met lassen van verchroomd ijzeren hekwerken. Die
ontbreken in de betere wijken nergens voor de ramen. Kinderoppassers
doen het daar. Verkopers/sters verkopen handdoeken, fruit, kookgerei,
en ‘wat niet al’ (zoals ze in Drenthe zeggen). Dan
staan daar ook nog de motorguys, aanmerkelijk in aantal toegenomen na
de gevangenneming van hun maffiose vakbondslieden. Motordolls heb ik
niet meer gezien. Dan rijden er lieden die middels een geautomatiseerde
geluidsversterker continu korte mededelingen roepen; steeds dezelfde.
‘Repareer alle sanitair’, ‘Gasflessen
groot en klein’, ‘Eet Hunan noedelsoep’,
‘Repareer computers’, en ook gewoon
‘ijsco’. Veel bakfietsen worden door vrouwen
voortbewogen, die uit het vuilafval nog dingen verzamelen, zoals
plastic of glazen flessen. Ook papier en karton zijn gewild, want China
is nu ook aan het recyclen gegaan. Tegen de avond zijn de bakfietsen
torenhoog gevuld.
Een man met een handkar, waar hij zichzelf voor heeft gespannen,
vervoert een waanzinnige stapel rotsblokken. Ik schat 3 à
4000 kilo. Eenmaal in beweging gekomen kan hij natuurlijk niet abrupt
stoppen. Hij wordt echter ontzien, niemand wil een deuk
oplopen en een agent houdt zelfs overstekend verkeer voor hem tegen.
Er is trouwens veel politie. Ze zitten in geblindeeerde auto's en komen
er eigenlijk niet vaak uit. Wel soms heel plotseling, en dan gaan ze
alle motorrijders controleren: helm, rijbewijs enzovoorts.
Oh, ja, mijn vriend de schrijnwerker is er niet meer. Zijn winkel is
wel open, maar de verkoopster zegt dat de baas niet goed tegen de
warmte kan en tijdelijk naar Harbin, in het noorden, is gegaan. Ze
stelt me gerust: Hij komt wel weer terug. De mooie houten draak (zie
vorige edities) is nog niet verkocht. Ik ben bereid hem, als ik hier
weer ben op te sturen aan wie er 1000 yuan voor over heeft.
woensdag 27 september 2006
De vroege ochtend is eigenlijk een prettige dagdeel. De lucht is zuiver
en fris. Helaas branden er vaak allerlei vieze vuurtjes op de landjes
tussen de vila’s. Dat is nog-niet-droog tuinafval, maar een
buurman wil er ook nog wel es wat plasticrommel op gooien. Dat maakt
het dan weer ongenoeglijk. Zodra de chinese villa's afgebouwd
zijn worden de tuinen ervan trouwens zo spoedig mogelijk van betonnen
bestrating voorzien, waarop dan wasrekken en stoeltjes kunnen staan.
Soms ook wel es een bloempot.
Gisteren vertelde ik over het straatbeeld. Daarbij heb ik toch nog de
dametjes vergeten die een kleurig parasolletje op hun fietsstuur hebben
in een speciale standaard. Nette meisjes hebben een hekel aan bruin
worden door de zon. Bruin worden is niet sjiek; dat is meer iets voor
arbeidsters en boerinnen. Hoe witter hoe mooier.
Tegen zonsondergang worden ze opgerold, de parasolletjes.
Zo tussen zes en zeven 's avonds is het het gezelligst op straat. Het
zware werk zit er op en vooral vaders lopen dan met hun kinderen op de
arm nog een rondje voor het eten klaar is. Het is opvallend hoe aardig
ze voor die kindertjes zijn. Baldadige jongeren trekken zich terug in
bars, waar ze hard schreeuwen naar bekenden verderop. Op de fruitmarkt
tellen de koopvrouwen hun biljetten. Daarna maken ze de bedjes op onder
de toonbanken. Een paar stukken karton voorkomen inkijk.
Het moonfestival nadert; iedereen koopt maankoekjes voor vrienden en
bekenden. Ik weet dat ze smakeloos zijn en lever de portie die Odar mij
heeft toegedacht af bij de zaak van dr Mo. Hij is nog steeds weg, en
"Besteplice" wil ze niet aannemen. "Can nota accept". Nu, dat dacht ik
al wel, maar ik fiets gewoon weg.
zaterdag 30 september 2006
Na drie weken had ik behoefte aan schone lakens, maar die
moet ik, denk ik, eerst zelf kopen (en laten wassen uiteraard).
Op mijn verzoek is de werkster geweest. Zij heet Aunti Lu, en houdt met
een andere dame samen ook de school schoon.
Aunti Lu is een snelle werkster. Ze flitst door het vertrek. Eerst met
een bezem en dan met een natte handdoek op een T-vormige stok gebonden.
In de badkamer doet ze uitsluitend wat je kunt zien, behalve de voegen tussen de witte tegels. Die maak ik
zelf schoon met een oude tandenborstel. Ook hier is de wasbak en de
plaat waarin die gedeeltelijk is verzonken van dik ongekleurd glas. Nu
is een van de opvallendste eigenaardigheden van glas, dat je er
doorheen kunt kijken. Uitsluitend de bovenkant afsoppen heeft dus
weinig effect, vooral ook omdat de onderkant sedert de installatie in
1998 nog nooit is schoongemaakt. Ik wijs Aunti Lu hierop, maar ze geeft
het al vlug op, want er zitten nog heel was cementresten aan die
onderkant. ‘Nexta time’, zegt ze.
Er komt toch uiteindelijk nog heel wat zand en stof uit de vertrekken.
Na enig tegenspartelen neemt ze 40 yuan in ontvangst, plus een
wiebelkaart van Nederland, die ongeveer net zoveel heeft gekost bij de
AKO. Dat is zo'n kaart met twee afbeeldingen die je om de beurt kunt
zien als je de kaart een beetje kantelt. Typisch nederlands: een keer
tulpenveld, en na wiebelen: koeien in een wei. Het is een wonder, die
kaarten. Die hebben ze hier waarschijnlijk over 14 dagen ook, maar nu
nog net niet.
Overigens is Sebastiaan, mijn spin, verdreven. Hij zat weer op de
WC-bril en vluchtte voor Aunti Lu, maar de dommerd ging de verkeerde
kant op, richting water onderin. Aunti Lu drukte meteen op de
doorspoelknop, en jawel hoor, Sebastiaan werd in de draaikolk
meegevoerd.
Het blijft heet, 27 graden.
Vanmiddag, voor de boottoeristen hierheen komen geschuifeld, fiets ik
maar vlug naar het strandje. Ik moet wel danig oppassen voor te veel
verbranden want de zon, vooral op het water is meedogenloos, ook al ben
ik natuurlijk al erg ingebrand.
Er zijn dit weekend al weer veel meer Chinezen, want we hebben hier een
festivalweek. Nationale dag en Moon-festival. Iedereen een volle week
vrij. Miljoenen Chinezen zetten zich in beweging, meestal naar familie
of hun vroegere thuis. De Maan staat, volgens hen, dichter bij de aarde
dan de rest van het jaar. Ik betwijfel of dit juist is. Verliefde
stelletjes, maar ook melancholieke vrijgezellen, gaan aan de oever van
de rivier zitten en kijken naar de maan. De maan speelt een grote rol
in de Chinese cultuur. In de poëzie is de maan het symbool
voor thuis en familie. Kijkend naar de maan, denk je aan thuis. Het
beroemdste gedicht van Li Bai
¿Ó∞◊(Tang-periode, ongeveer 750
A.D.) gaat daar ook over.
De precieze tekst is erg mooi. Het is een kwatrijn dat iedere chinees
kent.
Overpeinzing in een stille nacht
Chuang qian ming yue
guang
Voor het bed zachte
maneschijn
Yi shi di shang
shuang
Het glanst als rijp op de grond
ju tou wang ming
yue
Mijn hoofd heffend zie ik de maan
di tou si gu
xiang
Het laag houdend, denk ik aan thuis
* * * * *
Ik ontvlucht deze drukke, hete week door even in Lhasa aan te wippen. 3
graden C. op 4000 meter hoogte. Ben benieuwd.
1 oktober 2006
Mij bereikt het heugelijke nieuws dat ik v een zevende
kleinkind heb gekregen. Eline geheten. En dat nog wel op de Chinese
nationale feestdag! Moge zij opgroeien in gezondheid en voorspoed tot
geluk van haar ouders en broertjes.
En Opa niet te vergeten.
Yangshuo is beeldig versierd. Alle grote straten hebben om de acht
meter overstekende touwen met vlaggetjes eraan.
Omdat die straten heel licht dalen en stijgen ziet het er heel fleurig
uit. Men heeft zich veel moeite gegeven om alle rotzooi op te ruimen,
wat ook al weldadig aandoet. Yangshuo trekt zoals gewoonlijk duizenden
toeristen.
Een bijna eindeloze optocht file van bussen uit de wijde
omgeving komt bij het busstation aan. Hier wordt een menigte
verkoopsters en onderdakaanbiedsters door de politie op een afstand
gehouden.
Ook ik word steeds staande gehouden of met ‘hello’
aangeroepen. Dat gaat een beetje vervelen. "Wo bu shi you ke!",
‘Ik ben geen toerist’, doet ze gelukkig meteen
afdruipen.
Ik had eigenlijk het centrum willen vermijden vandaag, maar ik moet nog
een kleurige riem voor om mijn koffer kopen en een buiktasje voor
literatuur en paspoort e.d. Het is me namelijk gelukt een ticket voor
Tibet te krijgen! Dat vraagt begrip en tijd en veel geduld.
De zaak is deze: alle reisbureaus krijgen een percentage van de tickets
die ze verkopen. Een goede relatie met een bepaalde vliegmaatchappij is
dan ook veel belangrijker dan wat de klant wil.
Een reisburo, ‘Wolk Negen’ geheten, meent dat er
geen tickets zijn van Guilin naar Lhasa. Dat klopt ook wel, na
informatie bij nog drie anderen. Het snelste vlieg je naar Chendu en
dan vandaar met China Western naar Lhasa. Wolk Negen wil mij die
tickets niet verkopen en zegt dat alle vliegtuigen vol zijn. (Die zijn
van China Southern).
Ik kan, menen zij, het beste een beetje omvliegen via Chongqin en
vandaar naar Lhasa. Maar op de dagen dat ik wil is dat niet mogelijk.
Ik zal twee dagen in Chongqin moeten blijven. (Daar was het
hoofdkwartier van Generaal Joseph Stillwell gevestigd - nu een museum -
tijdens de strijd tussen Mao's communisten en de Nationalisten van
Chang Kai Sjek. Het is trouwens interessant om te lezen welke
stommiteiten Chang beging om met de grote overmacht aan menskracht en
veel betere (Amerikaanse) bewapening die strijd toch te verliezen.
Daarna moest hij zich noodgedwongen terugtrekken op Taiwan en door de
Amerikanen beschermd moest worden tegen een invasie van Mao's
leger.
Maar ik denk voor dat museum geen twee dagen nodig te hebben.)
Bovendien moet ik van Wolk Negen zelf in Lhasa voor de terugreis
zorgen, want dat kunnen zij niet regelen. Dit voorstel lijkt mij
onzinnig en riskant, dus Wolk Negen kan de pot op.
Uiteindelijk, ik heb het al bijna opgegeven, beland ik bij het
officiële kantoortje van China Southern, de partner van
KLM/Air France. Als ik de twee dames daar laat zien, dat ik met hun
maatschappij naar China ben gevlogen, worden ze behulpzaam en klimmen
gezamenlijk in telefoons en computer. Dan heb ik binnen tien minuten
een retourticket Lhasa via Chendu + een reservering voor een hotel in
Chendu, op het vliegveld daar. Ik kan dan de volgende morgen
uitgeslapen door naar Lhasa.
dinsdag 3 oktober 2006
In het nieuwe restaurant ‘city in the city’ een
blanke aangesproken met twee zeer chinese kindertjes. Het bleek een
Nederlander te zijn die zich krachtdadig voorstelde als
‘Wil’. De kindertjes waren van hem en er is er nog
eentje van zijn vrouw, die Qi Ping heet.
Hij leidt af en toe rondreizen voor groepjes die naar Yangshuo komen en
woont hier al vier jaar. In wezen loopt hij in de bijstand in Nederland
maar, vanwege een mij onduidelijk gebrek, heeft hij geen
sollicitatieplicht. Hij geeft ook Engelse les, maar ik heb al ongezien
medelijden met zijn leerlingen.
Verder bekeert hij Chinezen tot het Christendom, samen met Qi Ping die
erbij komt staan lachen, maar geen woord nederlands verstaat. Op mijn
vraag of het nogal goed loopt met de bekeringen zegt hij zuur, dat hij
nu wel een stuk of zes chinezen tot het ware geloof heeft gebracht. In
vier jaar. Niet echt iets om
groots op te zijn, denk ik. De Jezuieten maakten in de 16e eeuw al
plannen om 150 miljoen Chinezen te bekeren, maar daar kwam niet veel
van terecht. Er is dus nog genoeg voor Wil. Maar ja, die ruim
anderhalf miljard chinezen staan echt niet te
trappelen. Ik neem afscheid van hem met een welgemeend
‘bekeer ze !’ , maar veel humor heeft hij niet.
Op reis nu naar Tibet. De eerste etappe verloopt vlekkeloos. In Chendu
word ik bij de uitgang opgewacht door een prachtig meisje met mijn naam
op een bord.
Daar heb ik nou altijd over gedroomd als ik die afhalers met hun borden
bij de uitgangen op vliegvelden zie staan. Ik was er nooit bij. De
begroeting is allerhartelijkst. Het is middernacht en zij weet alles.
Regelt een busje dat ons naar een hotel brengt dat qua afmetingen erg
aan Hotel Rossia in Moskou doet denken. Vooral veel ellenlange gangen.
Het meisje wenst me “wanan” (een rustige nacht) en
daartoe beperken zich – helaas - haar diensten. Ik krijg een
duidelijk op chinese afmetingen ingerichte kamer. Alles laag en
kort. Ik slaap goed en ga de volgende morgen op weg naar
Lhasa. Maar op het vliegveld begint het mis te gaan. De
veiligheidsbeamte houdt mij tegen want ik heb geen ‘official
invitation‘ , een formulier dat iedere alleenreizende
buitenlander, op weg naar Tibet, moet hebben. Ik heb alleen een fax van
het hotel in Lhasa dat ik een deposit heb betaald en dat ik een
reserveringsnummer heb dat ik bij aankomst moet laten zien.
Geen invitatie. De beveiligingsbeambte zegt mij
“abasolutaly” niet te mogen doorlaten zonder die
officiele invitatie. Of ik dien mij bij een groep aan te sluiten. Ik
ben wat verslagen en klaag mijn nood bij een er vriendelijk uitziend
meisje van de incheckbalie. Ik laat mijn weinige -nog uit beter tijden
overgebleven- charmes op haar los. Zo zeg ik haar dat het toch wel
vervelend is dat ik nu 7 dagen op het vliegveld van Chendu moet
bivakkeren, alvorens terug te kunnen naar Guilin.
Of ik dan geen vrienden heb in Chendu, vraagt ze ? Nee dus. Dan gaat
zij, toch wel begaan met mijn plotseling droevig lot, met mij naar een
computervertrekje om contact te zoeken met de manager van het Hotel in
Lhasa. Die kan dan een ‘invitation’ faxen. Haast is
geboden want de instaptijd verstrijkt. Snel probeert zij 12
verschillende telefoonnummers. Niks dus. Ai Ai,....Maar nu weet ze
tóch nog raad. Ze is bevriend met de veiligheidsagent die
bij een zeer voorname aparte balie, VIP-pasagiers moet checken. Daar
rennen we heen en ja hoor, dat lukt. Er wordt me niets gevraagd.
Denkend aan haar eerdere vraag zeg ik haar dat ik nu wèl een
vriend heb in Chendu: haar.
woensdag 4 oktober 2006
Enfin,
door de vriendelijkheid van dat meisje van de incheckbalie, en het feit
dat ik er natuurlijk ook wel een beetje VIP uitzie, zit ik
uiteindelijk, net op tijd, nog nahijgend van het snelle lopen, in het
vliegtuig naar Lhasa.
Over de vlucht is alleen te melden dat het uitzicht uit het raampje
ongelooflijk mooi was. Vijftig miljoen jaar geleden schoven hier de
continentale platen, met Tibet aan de rand van het Aziatische
continenten en het Indiase continent in het westen, over elkaar,
waardoor de bodem tot ongekende hoogten werd opgstuwd. Het gevolg
daarvan was dat de stranden van Tibet veranderden in torenhoge bergen
met sneeuw op de toppen, gletsjers, meertjes en riviertjes. Van dat
alles véél. Ik zie maar weinig tekenen van
bewoning. Toch wonen er in Tibet, half zo groot Europa, officieel maar
zo’n 2,5 miljoen mensen. Voor het meerendeel Han-chinezen,
die al in 1885 meenden dat Tibet bij China hoorde, maar daar tot 1946
weinig werk van maakten. Pas toen er een opstandige nationalistische
beweging de kop opstak, heeft China krachtig ingegrepen, is de Dalai
Lama voor het ‘bevrijdingsleger’ gevlucht en het
land overspoeld door getransplanteerde chinezen. Voor dit –
geweldloze -vluchten heeft de D.L. nog een Nobelprijs voor de vrede
gekregen. Nou ja zeg ....!
Er zijn heel wat garnizoenen gelegerd en er zijn ook veel soldaten op
straat. Maar dat kon ik uit het raampje nog niet zien. Het eten
(hè, al weer over eten!) tijdens de vlucht was heerlijk. Bij
de KLM mag je al blij zijn als je een zakje pinda's krijgt. Krantje,
maaltijdje, tweede kopje koffie: wegbezuinigd. Onzin natuurlijk. Dit
terzijde.
Het laatste half uurtje vlogen we tussen de golvende bergketens boven
de bedding van de Tsangpo, een brede rivier. Ook vervuild
overigens, want met een vieze grijsgroene kleur. Er zijn 11 bergtoppen
hoger dan 8000 meter in Tibet, en meer dan 50 hoger dan 7000 meter.
Mount Everest staat toevallig net in Nepal. Sinds ik gelezen heb dat er
iemand zonder benen de Everest is opgesleurd voor een foto-sessie op de
top, heb ik van beklimming afgezien.
Op het vliegveld van Lhasa, Lanzhou, in de Tsangpovallei, is het licht
heel schel. Maar ik merk gelukkig niets bijzonders aan mijn ademhaling
of hartslag. Toch moet je als jongere oudere oppassen wanneer je
plotsklaps op 4000+ meter wordt neergezet.
Een chinees schreeuwt dat de bus naar Lhasa op het punt van vertrekken
staat. OK, ik mee. De rit kost 25 yuan, wat mij veel lijkt voor een
bus.
Maar de tocht naar het centrum duurt wel een uur en voert langs water
en door lange tunnels. Het is een tweebaans weg en vrijwel zonder
verkeer. Bebouwing langs deze weg is schaars en armelijk. Het uitzicht
over de rivier naar de torenhoge bergen op de achtergrond is
overweldigend. Komt er verder niets meer, dan is mijn uitstap toch al
geslaagd. Bij nadering van de stad worden de wegen steeds breder tot de
afmeting van Parijse boulevards, met bloemperken in het midden.
Kilometers lang. Alles goed schoon gehouden. De autodichtheid neemt wel
iets toe, maar de rickshaws en Vespa's zijn verre in de meerderheid.
Bij de stoplichten wordt de wachttijd voor rood alsmede de doorrijtijd
voor groen aangegeven in seconden op een groot bord. Verbazend handig
en terstond in te voeren in het westen. Jammer dat niemand zich van
deze regels iets aantrekt. Toch ben ik de hele week niet aangereden.
Maar misschien heeft dat meer met mijn uitwijksnelheid te maken dan met
hun mededogen.
De eerste indruk is fenomenaal. De bus rijdt langs het Potala
paleis dat fabelachtig is.
Later meer daarover. Eerst moet ik naar mijn
hotel. De internationale hotelwebsites die ook Lhasa in hun
portefeuille hebben gaven mij weinig hoop. Alles volgeboekt. Dat leek
me niet onwaarschijnlijk, gelet op de reislust van de Chinezen in deze
week. Alleen het Century Hotel had nog een kamer voor 50 US$ per nacht.
Dat dan maar snel geboekt. Door de bus afgezet bij het CAAC hotel,
naast het Paleis, weet niemand van het bestaan van mijn Century Hotel.
Tot een schrandere taxichauffeur meent te weten waar het is. OK, hij
berekent 15 yuan voor de tocht daarheen en ik ben te moe om af te
dingen. De taxi rijdt nu zeker 20 minuten de weg terug die ik net met
de bus ben gekomen, tot de rand van de bebouwing. Dit wordt niks. Maar
toch, waratje een hotel met uitsluitend Chinees er op en nergens een
spoor van Century. Toch is het adres goed. De manager komt te
voorschijn en lijkt verheugd met mijn veilige aankomst; net als ikzelf
trouwens. Een douche en een bed heb ik nodig. Maar dan roept de
manager: "Sorry sir, hotjiel broken, no ilectrisity, no water". Ik laat
het gelaten aan hem over om een oplossing aan te dragen. Hij biedt me
een stoel aan en gaat opbellen. Nu krijg ik een hotelkamer aangeboden
in het centrum, vlakbij het paleis, met 4 sterren en voor dezelfde
prijs. De manager en ik beiden xihuan (tevreden). De auto, een echte
VW, is echter ook ‘broken’. Geen schokbrekers
(meer). Hij lijkt nu meer op een ‘karretje dat op de zandweg
reed’ en gaat niet sneller dan 15/20 km per uur. Het duurt dus heel lang voor we eindelijk
ter plekke zijn. Het hotel is gloednieuw. Nog geen vlekken op het
tapijt, gordijnen schoon. In de prachtige entree zit een stelletje
monniken te nietsen. Af en toe draait er eentje landerig aan zijn
gebedsmolentje. Ze hebben oranje jurken aan met een bruine deken over
de schouder. De vrouwtjes, (ja er zijn vrouwtjes bij! misschien alleen
voor de verzorging, maar ook ijverig met de molentjes in de weer)
dragen een soort Staphorst-achtig borduurwerk-manteltje over jurken van
sombere zwarte textiel.
Na een kort dutje op een prachtige kamer, eerst de omgeving maar eens
verkennen. Het paleis torent vlak om de hoek van de avenue hoog boven
de stad uit. Het is een ontzagwekkend bouwwerk, natuurlijk van allerlei
films niet onbekend, maar toch - de uitstraling is majestueus.
Opvallend is het volstrekte ontbreken van symmetrie. Het is tegelijk
ook een onneembaar fort, met bewaakte toegangspoortjes.
Ik mag er niet in.
Ook niet als ik mijn paspoort laat zien. Ik moet een piao (kaartje)
hebben. Hoe ik daaraan kan komen, weten ze niet. Ze zeggen dat mijn
reisgezelschap zulks regelt. Nu heb ik geen reisgezelschap, maar dat
snapt de bewaker nu weer niet, en ook zijn basic-english sprekende baas
niet. We staan beiden met de mond vol tanden; ik voller dan hij zo te
zien.
Ik loop dan maar weer terug richting hotel. Daar passeer ik waarachtig
een markt van Albert Cuypformaat. Met de handen stevig op de zakken
baan ik me een weg door de menigte. Goh, wat gezellig is dat. Geen
barbaar verder te zien trouwens, dus ik baar hier nog opzien. Ouders
wijzen hun kinderen op mij, en laten ze ‘Hello’
roepen. Dat beantwoord ik dan met "Ni shi wode xiao pengyou ma?" (Ben
jij mijn kleine vriendje? ).
Ik koop meteen wat snuisterijen, die ik in Amsterdam ook wel gezien
heb, maar dan twintig keer zo duur. Er zijn mooie truien van Yakwol en
Cashmere. Maar ik wil ze in het gedrang niet passen, want ik draag al
mijn waardevolle spullen op mijn lijf.
Terug naar het hotel nu, want de avond valt heel vlug. Er is een
Tibetaans restaurant in het hotel, waar ik mij tevreden zet aan een
warme citroen-gember-honingdrank met als hoofdgerecht Yak Stroganof.
donderdag 5 oktober 2006
Ik woon 4 – hoog, dus op de derde verdieping, want
chinezen rekenen de parterre als de eerste. Hierboven moet nog een
gigantisch groot plat dak zijn. Dus loop ik de trap op en vind een
niet-gesloten deur, die inderdaad toegang geeft tot het platte dak.
Mijn eerste reactie is: Hé, even helemaal alleen, geen
Chinees te bekennen. Dan kijk ik weer naar het magnifieke
berglandschap, waarvoor het paleis torent. Bergen, ja dit zijn echt
BERGEN. Wat nou Havelterberg? Deze kolossen zijn ECHTE bergen. Daar kan
geen Apenijn, of Dolomiet tegenop.
De lucht is hier heel zuiver, zij het dun. Af en toe moet ik wel diep
ademhalen, om na inspanning, een lichte duizeligheid te voorkomen.
Uitgekeken, wil ik terug naar beneden. De deur die openstond is nu in
het slot gevallen en ook niet met geweld te openen. Meer deuren zijn er
niet. Gelukkig staat in het halletje, waar ik ben doorgekomen, een raam
open. Van buiten zo in te klimmen, maar aan de binnenkant wel 1,80
meter hoog. Benenbreken wil ik hier even niet, dus is uiterste
voorzichtigheid geboden. Het raamkozijn is smal en heeft een scherpe
metalen rand. Heel langzaam schuifel ik, bil voor bil, naar binnen. Dit
lukt ook zonder mijn "klokkenspel" - zoals ik deze delen van de
anatomie eens heb horen aanduiden - te beschadigen. Zeer tevreden daal
ik nu de trap af naar mijn vertrekken. Het fraaie plastic
kamersleutelkaartje steek ik in het slot en dan even wachten
op het groene lichtje. Nee, dus: rood lichtje. Nog een paar keer
geprobeerd. Het kamermeisje, even verderop druk doende, heeft een
alles-openend kaartje. Mooi dus, toch binnen. Na een dutje probeer ik
mijn kaartje opnieuw. Nope. Dus daal ik naar de receptie af en zeg daar
dat mijn kaartje niet werkt. De receptie-dame verstaat geen Engels, en
ook geen chinees, maar mijn pantomime met het kaartje snapt ze wel. Ze
wijst op de computer en maakt een gebaar van keelafsnijding. Dat
begrijp ik nu ook weer prima. "diannao buhao ma". (electrische hersenen
niet goed ?) "YeYe". Nou ja, dan moet het kamermeisje maar wat vaker
optreden.Toch tornt dit aan mijn privacy. Dus vraag ik maar es naar de
manager. Die komt inderdaad: keurige Tibetaanse heer, driedelig pak.
Maar hij spreekt alleen een chinees dialect. Of ik wil opschrijven wat
ik wil vragen. Dat werkt met chinezen die karakters in hun hand
schrijven heel goed, maar ik heb gewoon een papiertje nodig. Met mijn
netste handschrift, verbonden blokschrift volgens Prakken en Buis
schrijf ik:
1) 4 star hotel, nobody speaks English;
2) 4 star hotel, no internet connection;
3) 4 star hotel, no entry in room without help.
Hij leest dit en schudt meewarig het fijngekamde hoofd. Dan maakt hij
duidelijk dat het hotel nog maar een maand open is. "Samall plobalem
happen. Very excuse". Ik glimlach, toon me begrijpend en zeg
“dui”(OK) en Xiexie (dank U)
vrijdag 6 oktober 2006
halverwege de potala beklimming.
Alleen via vriendjespolitiek kan ik aan een kaartje komen
voor een bezoek aan het Potala-paleis. Die vriendjes zijn jongens die
mij in het park aanspreken om hun Engels te oefenen, of gewoon uit
nieuwgierigheid. Het zijn Tibetaanse jongeren die een hekel blijken te
hebben aan de chinezen. ‘Kijk nu toch eens, boven op het
Symbool van Tibet waait de grootste chinese vlag die ik ooit gezien
heb’ en ‘Kijk hier naar dat communistische
monument, recht tegenover het paleis!’
Ja, dat vind ik eigenlijk ook niet aardig. Het is een piloon, drie keer
zo hoog en zo dik als die op de Dam en akelig wit geschilderd. 's
Nachts hel verlicht, verstoort zij wel erg de sprookjesachtige
uitstraling van het eveneens, maar minder, verlichte Potala paleis.
De jongens werken 's avonds in een drukkerij om geld te verdienen voor
het voortzetten van hun studie. Ze zitten alle drie op een college dat
100 yuan per maand kost (10 euro). Als ik ze vraag of ze een oplossing
hebben voor mijn probleem blijkt een van de jongens een vriendin te
hebben waarvan de broer in het paleis werkt. Na veel getelefoneer op de
shouji wordt me gezegd dat ik mij morgen met deze jongen om 8 uur moet
melden bij de hoofdingang. Broer van vriendin (die Bemba heet, wat
zaterdag betekent) zal daar komen en een kaartje voor mij regelen. Voor
mensen alleen, niet in een groep, is dat eigenlijk niet mogelijk.
Bovendien zijn er voor toeristen maar 200 kaartjes per dag. De rest van
de bezoekers zijn Tibetaanse ingezetenen, van welk volk dan ook.
Alles lukt. Het beklimmen van de heuvel (135 meter) en het paleis, - 13
verdiepingen - benemen me de adem. De ingang is merkwaardigerwijs op de
bovenste etage.
De rondgang door het museum begint daar en ik volg, na zeer uitpuffen,
gewoon de pijlen en de borden met "No smoking, no photo, no video".
Ziet één en ander er van buiten armelijk uit, na
het beklimmen van de laatste houten ladders wordt dat anders. In een
soort halletje, waar we het bouwwerk zelve betreden, zijn grote bronzen
beelden en prachtig gedetailleerde wandschilderingen.
wandschildering, 12 bij 5 meter
Door een raam zie
ik een deel van het paleis van boven. Daken bestaan veelal uit koperen
platen, waarschijnlijk gelakt want ze schitteren alsof ze net gepoetst
zijn. Er zijn veel monniken in het gebouw die, op stoeltjes en kussens
zittend, geld inzamelen. Er wordt erg veel geld aan ze gegeven, zij het
niet door de westerlingen. De Tibetanen geven veel en moeten ook erg
bidden. Dat doen ze door buigingen in de richting van prachtig geklede
en van juwelen voorziene beelden. Ik heb geen zin om alle
beschrijvingen te lezen, in verschillende talen aangebracht, maar de
pracht en praal van de daar gewoond hebbende Dalai Lhamas (of Dalais
Lhama?) verrast. Nu (gelukkig) al afdalend de pijlen volgend, kom ik
door een zaal of twintig. Sommige klein, zoals een in de berg
uitgehakte grot met daarin uitgebeeld de ontmoeting bij het
bezoek van een Qing keizer aan de 5e Dalai Lhama, allen meer dan
levensgroot in brons en in prachtige gewaden gestoken. Andere zalen
zijn juist torenhoog, zoals die met de grafmonumenten van de heersers.
Vanaf D.Lhama vijf, woonden die in dit paleis. Het grootste monument is
veertien meter hoog en voorzien - volgens de tekst - van meer dan
vijfduizend kilo goud en juwelen. Andere zijn bescheidener en maar
negen meter hoog. Deze grafmonumenten passen dus alleen maar in hoge
zalen. De wanden daarvan zijn vol boekenkasten en verzamelingen gouden,
zilveren en bronzen beelden en vaatwerk in alle denkbare afmetingen.
Dit is de pareltoren, 6 meter hoog , waarin 200.000 parels zijn verwerkt, geen echt nuttig bouwwerk.
Het plafond verdwijnt er boven in duisternis. Monniken poetsen de vloer maar de
meesten luieren maar wat en nemen geld in ontvangst. Overal staan
schalen met biljetten en munten. Nogal wat mensen staan daarin te
graaien en te ‘wisselen’. Of dat eerlijk toegaat
weet ik niet. De monniken vinden het goed.
Alhoewel de zalen oud zijn, zijn er opvallend veel
veiligheidsmaatregelen getroffen. Nooduitgangen, brandmelders,
sprinklerinstallaties, rookmelders, etc. Omdat alle vensters op de
lagere verdiepingen zijn gesloten, uit angst voor verkleuring van de
kunstwerken, bestaat de verlichting uit grote schalen
‘boter’ waarin wel tien pitten branden. Deze
yakboter wordt op straat voor de ingangen verkocht door boeren. De
bezoekers brengen het dan mee in plastic zakken, laten het in de
schalen glijden en blijven dan een tijdje met het fikkie spelen. Omdat
dit, vooral voor de grote zalen, toch nog te weinig licht geeft, zijn
er nu ook Philips spaarlampen aangebracht. Overal ligt geld. Over de
balustrades gegooid, in spleetjes in de muren gestoken, geprikt op de
punten van spijlen en geplakt - met boter- aan de wanden op plaatsen
waar geen schilderingen zijn.
Er zijn grote hoeveelheden papiergeld van de allerlaagste waarde bij,
biljetten van 1 jiao, een twintigste yuan. Veder muntjes van twee en
één fen (1/100ste yuan).
De houding van de meeste autochtone bezoekers wordt door respect en
devotie bepaald. Geen gedrang, veel gefluisterde gebeden, en niet
storende bescheiden lichamelijke oefeningen. Er wordt ook veel met
kralenkettingen gewerkt. ‘Omari patme om’ kan ik
ook al zeggen, al meen ik er niets van. In dit paleis is vooral van
alles veel. Net als in het Louvre moet je er een maandje voor
uittrekken. Het meest heb ik genoten van de sprookjesachtige sfeer en
de prachtige muurschilderingen. Sommige daarvan zijn zo groot en zo
gedetailleerd dat er maanden, zo niet jaren aan gewerkt moet zijn. De
privé vertrekken van de DL zijn nu weer opvallend klein;
de slaapkamer oogt luxueus, maar is toch klein vergeleken met het ommmens grote bouwwerk.
Na
drie uur sta ik doodvermoeid maar erg voldaan weer op straat.
zondag 8 oktober 2006
Op weg naar een ander luxe hotel waar wél internet is, komt
de rickshaw door een gezellig buurtje met een hoog
Kinkerstraat-gehalte. Erg knus en met veel kleine winkeltjes. Hele
straatjes verkopen allemaal hetzefde. En dat nog erg gespecialiseerd.
Zo is er een straatje waar men timmerwerktuigen verkoopt, winkel aan
winkel, maar die zijn dan ook niet meer dan twee meter breed en 5
à 6 diep. Eén zaakje is gespecialiseerd in
hamerstelen, een ander in kopspijkers, etc. Halverwege is er een soort
kermis aan de gang. Eigenlijk speciaal voor kinderen. Leuk is het om
tien ballonnen te mogen stuktrappen.
–29-
Drie kinderen moeten tegelijk beginnen. Wie het eerst klaar is - ja het
vereist nog vaardigheid, en hard trappen - mag gratis in een volgende
ronde meedoen. De ouders hebben er ook plezier in en het knallen van de
ballonnen overstemt hun aanmoedigingen. Veel kinderen vallen vaak, maar
huilen niet.
Men heeft pret.
Dan zijn er nog botsautootjes, die hier maar heel langzaam rijden. De
kinderen vinden het prachtig. Ik ook.
Een straat met dameskleding trekt veel publiek. Het wordt herfst en 's
ochtends is het al knap koud. Etalagepoppen zijn allemaal westers en
unisex gevormd. Geen chinees erbij. Wel zijn er allerlei vormen van
mismaaktheid waar te nemen. Halve hoofden, ontbrekende ledematen e.d.
Ze worden gewoon op straat gezet, bij gebrek aan etalages, want die
zijn hier niet. 's Nachts gaat alles naar binnen en het rolluik naar
beneden.
Een prachtig kralen vliegengordijn koop ik in de
kralenvliegengordijnenwinkel. Heel mooi en goedkoop. Maar dit kan niet
in de koffer. Ik breng 't naar het postkantoor voor direct transport.
Eerst moet ik een grote doos kopen die dan door hulpvaardigen verknipt
wordt en om het gordijn heen gewikkeld. Daarvoor zijn meters plakband
nodig, dan het invullen van een paar formulieren alsmede inspectie door
douane-autoriteiten. Vervoer per luchtpost kost 860 yuan, 100 keer de
waarde bij aanschaf. Ik ga niet akkoord en kies voor "oppervlakte
vervoer". De "dienstpersoon" (fuwuyuan) meent dat het dan wel es 4 tot
6 maanden kan gaan duren. Mij goed, net op tijd voordat bij mij thuis
de vliegen komen.
Terug loop ik langs een gekanaliseerd deel van de rivier. Achteraf geen
aanrader. Vervuild is een understatement. Het is meer een vuilnisbelt
waarover water stroomt. Dode honden liggen er ook. Dat doet sommigen
misschien aan Prevert denken: "qui disparaissent au fil de l'eau sur
Brest, et vont pourrir au loin...").
Aan alle struiken en boompjes zijn hier dunne bedrukte lapjes
vastgemaakt; soetra's om ‘de goden’ aan te zetten
tot het brengen van geluk in het algemeen, en het vergeven van niet
nader gespecificeerde zonden in het bijzonder. Vooral waar veel wind
staat worden deze broze boodschappen vastgemaakt,
-30-
omdat ze dan sneller bij de geadresseerden schijnen aan te komen.
Tussen heuvelruggen zijn lange touwen gespannen waaraan tientallen van
deze boodschappen zijn vastgemaakt.
Buiten Lhasa staan op vrijwel alle daken takkenbossen met deze
berichten eraan. Ze zijn kleurig, maar na een paar weken beschadigd en
niet mooi meer.
Zaterdag toch nog een tochtje gemaakt !
Een groepje amerikanen bleek een groepsreis te hebben geregeld naar
Kathmandu. Twee dagen heen en twee dagen terug in een bus over vrijwel
onbegaanbare wegen. En dan maar 1 dag in Nepal ! Ik praat een beetje
met de groepsleidster. Ja, er is een bureautje dat dat regelt, daar en
daar. Ik naar daar en daar. En waratje, het is mogelijk om met een
busje, met een groep, enige kloosters te bezoeken, ongeveer 40
kilometer van Lhasa vandaan.
Nu ben ik niet zo dol op kloosters, maar vooruit, de tocht zelf trekt
mij aan. Maar eerst moeten er formaliteiten vervuld worden. Vraag 1:
Hoe groot is Uw groep? Ik aarzel ..., mijn groep is eigenlijk
behoorlijk klein, en omvat alleen mijzelve. Dat wekt verbazing. Heeft
er niemand anders in mijn groep dan zin in dit prachtige culturele
aanbod? Nee, helaas ... Nou ja, dan regel ik wel een kleinere auto en
een gids voor U. De anderen in Uw groep zijn zeker te moe ... Ja, dat
vermoed ik ook sterk. Dus dat lukt weer.
Om 7 uur vertrekt ‘onze groep’. De ochtend gloort.
Nog nooit zo'n fraai gloren gezien. Het eerst worden de hoge toppen van
de besneeuwde bergen schitterend verlicht, daarna wordt het snel dag.
Ik heb toch maar een fototoestelletje gekocht ... goedkoper dan huren.
Ik maak de volgende foto's 1. Aandoenlijke varkens met biggetjes die de
straat blokkeren; 2, kunstige torentjes van gedroogde yakvlaaien, die
bewaard wordenals brandstof voor de winter. 3. Een optochtje van een
aantal monniken die Boedha terugbrengen naar zijn winterverblijf,
gepaard gaand met tromgeroffel, belgelui en fluitgeblaas.
Muurschildering in het klooster.
Dit lijkt mij heel lang te gaan uren duren, dus ik verzoek de
reisleiding om dit klooster slechts uit de verte te mogen bezichtigen,
en versneld naar de volgende bestemming te rijden.
Hier gaat de chauffeur in de fout en rijdt een verkeerd pad op. We
lazeren, met 4-wiel-aandrijving en wel, bijna de weg af.
De weg loopt anders dan een paar weken geleden zegt de chauffeur. Ik
aanvaard deze verklaring, maar hoe moeten we hier keren? Rechts een
afgrondje van een meter of zes, links een rotswand. Twintig keer
vooruit en achteruit en telkens een paar graden draaien. Als we dan
eindelijk 180 graden gedraaid zijn, blijkt een tweetal Yaks - wel twee
en een halve meter per stuk en met een touw aan elkaar vast gebonden -
de weg te versperren. Foto’s 6 en 7. De gids roept "hoe hoe"
in het tibetaans, waarna we zachtjes op ze inrijden (foto's gemaakt)
Dan komen we bij Tempel twee, bij een Heilige bron. De beheerende
Monnik wil eerst geld van de groep. Maar ik weiger.
Hier zijn erg mooie, hoge bomen en een vijver met heilig bronwater
waaraan goudkarpers zijn toegevoegd. Zulke hoge bomen zie je verder
nergens, hout is erg kostbaar in Tibet. Maar deze bomen zijn te heilig
om gekapt te worden. Nu mogen we toch nog even maar binnen.
Het gebouwtje is maar een meter of drie diep, en achter het altaar ziet
ik een matras op de grond liggen. De gids sleurt mij daar weg.
‘Siren de’. (privé)
Nu maar weer‘s op huis aan. Het waait vandaag niet
en daarom zie je vanaf deze hoogte Lhasa in de smog liggen. Weer bij
het Potala-paleis teruggekeerd, maakt mijn groep het rolletje vol. Ook
de zich, vermoedelijk uit relieuze motieven, bij herhaling ter aarde
werpende voorbijgangers leg ik vast. Dat vindt de gids niet goed. Het
afscheid van hem is weinig innig. We zijn allebei blij van elkaar
verlost te zijn. Dan maar vlug met een taxi naar huis. Want moe.
Als ik uit mijn prettige dutje ontwaak, bemerk ik dat ik het
fototoestelletje in de taxi heb laten liggen.
dinsdag 10 oktober 2006
Op de valreep toch, langs de hamerstelenwinkel lopend, een
hamersteel gekocht. Drie cent is niet te veel en ik denk maar: beter
mee verlegen dan om verlegen. En wie kan je allemaal geen plezier doen
met een tibetaanse hamersteel? Nou dan.
De volgende morgen moet ik al om 7 uur het hotel verlaten en
met de bus naar het vliegveld. Daar aangekomen blijkt uit de
opschriften wel weer dat er een chinese vertaler is ingehuurd.
Op de eerste schuifdeur staat: ‘Strictly forbid the pets into
the inside’. Een duidelijk chinese woordvolgorde; het
amerikaanse ‘no dogs allowed" is toch veel duidelijker. En de
Chinezen kopiëren verder alles. De luchthaven zou ook die van
Tampa (Fl.) of Crystal Rock (Ok). kunnen zijn. Alles is gekopieerd, tot
de kleur van de vloeren en de belettering toe.
De dag verloopt verder vlekkeloos. De vliegtuigen vertrekken stipt op
tijd. Geen minuut te laat. Kan de KLM alweer een puntje aan zuigen. De
nieuwe KLM-directeur, Peter Hartman, schijnt ook om die vaardigheid
uitgekozen te zijn.
In Chendu heb ik 7 uur de tijd. Maar ik amuseer me opperbest met een
pas gekocht boek over Tibet en met Sudoku's. Het opbellen naar mijn
dochter Wijntje om haar met haar verjaardag te feliciteren mislukt.
Maar wie zet er dan ook haar shouji uit als je jarig bent! Afijn,
jammer.
Ik ben al om 10.30 in Guilin (spreek uit Kwijlin) en neem een taxi naar
Yangshuo. Dat kost me wel 30 euro, maar het is ook bijna 90 km en de
benzine is het enige wat echt duur is. Eigenlijk net zo duur als in
Nederland.
De volgende morgen begint de dag goed. Er is een windje dat de 29
graden aanvaardbaarder maakt. En dan blijkt mijn lesrooster
aantrekkelijker te zijn dan de afgelopen weken. Chinese les om 11.00.
uur en steeds 's middags om 15.00 uur de advanced studenten.
Dus ruim de tijd voor het voorbereiden van allebei.
Dr Mo is weer in Town, maar Doubleblind is er nog steeds niet. Ik vrees
het ergste voor hem, want het was altijd al een uiterst fragiele man.
Dr Mo zoekt het verder in de beeldende kunst en de lokale politiek. Met
het behandelen van brandwonden is hij opgehouden, de stress
was te groot, zegt hij.
zaterdag 14 oktober 2006
Gisteren toch door een stille moordenaar aangereden. Dat zijn
de electrische scooters. Gevaarlijker dan de aanstormende knetterende
motorguys. Ik kon me op tijd omdraaien en het stuur beetpakken, maar
toch niet verhinderen dat de naad van mijn broek over 40 cm werd
opengescheurd. Gelukkig alleen maar mijn ellebogen een beetje
geschaafd. Deze electrische scooters zijn natuurlijk erg handig. Ze
dragen niet bij aan de milieuvervuiling in de stad. De electriciteitscentrale doet dat dan,
ergens verderop, wel voor ze. Je kunt er twee uur op rijden na een
nacht aan het stopcontact.
Er is weer van alles te zien, maar ik vergeet veel. Ik had Alice
– immers mijn fiets - aan een boompje vastgemaakt en ben wat
door de stad gaan wandeleen. Het is zaterdagochtend en de toeristen
zijn er nog niet. Ze komen trouwens ook niet meer zo en masse opzetten.
Twee jongens scheren elkaar met een krabbertje, zonder water of schuim.
Ze trekken dan ook pijnlijke gezichten en controleren het resultaat in de spiegel van hun motorfiets.
Odar heeft me verteld dat als de guys drie tochtjes per dag maken die
meestal niet langer dan een paar minuten duren, ze 15 yuan hebben
verdiend. Dat is 450 per maand en een redelijk loon, vinden de chinezen
(45 euro). In vroeger dagen moesten ze de helft afdragen aan hun
‘beschermers’. Dat is voorbij. Maar wat doen ze dan
verder de hele dag ? Ik zie ze wel liggen slapen op de motor, maar ja,
dan verdien je niet veel. Ik heb nu zelf ook wel’s van zo'n
motor gebruik gemaakt en het tarief is 5 yuan. Je moet je wel stevig
aan hun kleffe lijven vasthouden, maar ja, better safe than sorry.
Een dame laat bij het oversteken midden op de Xueyuanlu een zakje met
bonen vallen. Ik meen dat zo'n zakje ongeveer twee cent kost. Maar dat
verlies neemt ze niet. Met doodsverachting kruipt ze tussen het drukke
verkeer op de knietjes rond, tot ze alle bonen weer verzameld heeft.
Dat duurt wel een minuut of vier. Er wordt continu luid tegen haar
getoeterd, maar onverstoorbaar gaat ze door: China.
Donderdags heb ik een zangklas, ‘elective’ heet dat
hier. We studeren ‘Dona Nobis Pacem’ in met drie
ploegjes zangeressen. Mannen komen niet opdagen. De woorden zijn
eenvoudig, maar ik moet natuurlijk alles voorzingen. Toch pakken ze het
aardig op en binnen het uur klinkt het driestemmig door de school. Erg
leuk vinden ze het nu ook weer niet, en vragen of ik de volgende keer
‘Don't cry for me Argentina’ met hen wil
instuderen. Ja, dat wil ik wel, maar denk maar niet dat dat gemakkelijk
is! Ja, het jankerige refrein kent iedereen, maar de overige muziek is
verrassend lastig. Maar goed, het is een uitdaging die ik wel aandurf.
Maar dan moet ik het zelf eerst erg goed instuderen.
Gisteravond werd ik door vertrekkende studenten uitgenodigd voor een
dinertje. In ‘Hotel Full House’ (Wat een ongelukkig
gekozen naam is dat nu weer, net zo iets als ‘Hotel
Self-Care’; voor die care gá je toch juist naar
een hotel ?!). Het doet Reviaans aan: ‘Zelf
logeren’, Ze hebben er heerlijke crispy chicken (kao ji).
Eén kip voor negen personen. Gelukkig was er veel rijst bij
en groentetjes.
Steeds als ik gewend raak aan een klas en de studenten aan mij, gaan er
weer een paar weg en komen er weer nieuwe bij. Dat is
storend. Iedere keer opnieuw mijn basisprincipes uitleggen en de zwakke
plekken in de chinese uitspraak van het engels uitleggen. Enfin, de
tijd komt wel om.
Ik had vandaag een wildwater-rafting afgesproken; met zo'n grote ronde
rubberboot een rivier afsuizen. Dat leek me prima,
Want ik heb het nog nooit gedaan. Je moet alles in je leven ten minste
één keer doen, vind ik. Maar iedereen raadde het
me af. Jij met je ouwe botten! Maar ik legde ze uit dat ouderdom
‘a state of mind’ is.
maandag 30 oktober 2006
In mijn vertrekken heeft de familie kakkerlak zich
uitgebreid. Als ik binnenkom rennen de kleintjes langs de muur naar hun
huisje onder de kast. Dit gaat me toch wat te ver; ’t is
minder leuk dan het lijkt, want het zijn toch viezige diertjes. ik kan
niet van ze houden.
Bij de supermarkt weten ze wat ik nodig heb. Het is een doosje met
groene roggebroodachtige spiralen er in die aan de buitenkant moeten
worden aangestoken en dan een insectendodende rook verspreiden. Deze
spiralen zijn van het merk "Bison" die op de deksel briesend komt
aanstuiven. Dus dat gaat vast en zeker lukken.
Op de fruitmarkt koop ik nu dagelijks mijn lunch en ontbijt bij de
enige manlijke verkoper. Hij is kort van stof, bij het korzelige af, en
dat bevalt me. Hij doet niet mee aan het eindeloos marchanderen van
zijn vrouwelijke collega’s die beginnen met een tien keer te
hoge prijs. Een kam heerlijke bananen kost 70 cent en geen gezeur.
Thuis gekomen blijkt bij het wassen - ik was alle fruit heel grondig,
ook de nog te pellen bananen - dat er een lief bidsprinkhaantje tussen
zit. Geelgroen, matglazen vleugeltjes, de voorpootjes biddend
samengevouwen. Ik kan niet zien of het een haantje of een hennetje
is. Ik houd het maar even op een vrouwtje omdat ze een lieve
en parmantige uitstraling heeft. Ze wil op de bananen blijven en klimt
er langzaam over rond. Van mij mag ze blijven. Van de bananen snoepen
doet ze niet want ze eet alleen andere diertjes.
Ik moet nog melden dat de Chinezen mijn voorkeur voor
VW-transporters delen. Althans voor de afgeleide modellen daarvan:
Mitsubishi, Hyundai, en zelfs Renault. Ze worden voor van alles
gebruikt. Het meest zijn ze voorzien van vijf rijen met vier miniscule
stoeltjes. Alleen voor Chinezen dus, die tegen vervoer met zijn
twintigen in zo'n busje niet opzien. Er wordt verder alles in vervoerd
wat denkbaar is. Als je de voorruit eruit haalt kan je er ook meer dan
tien meter lange bamboestammen mee vervoeren. Ook de te grote
fourwheel-drives zijn er. Ik zag er een met de naam
‘Steinway’.
De meeste grote auto's hebben geblindeerde ruiten. Niet
spiegelend, maar zwart. Privacy is in China een onbekend begrip, dus
begrijp ik dat niet zo goed. Veel oude auto's zijn er niet. Het aantal
rijken blijkt snel te groeien. Ik heb een Buick gezien en een
VW-Passat. Verder is eigenlijk alles van Aziatische makelij. De Chinese
namen kan ik niet begrijpen. Een uitgesproken antiquiteit is een
verschrikkelijk voertuig, dat herry en veel viezigheid maakt. Het is
een paard en wagen zonder paard. Op de plaats van dat paard is een
enorm soort buitenboordmotor geplaatst, vóór de
wagen dus, zonder enige beplating. Je kijkt dus meteen tegen de
drijfriemen en de bewegende onderdelen aan. Er zit een chauffeur in een
hokje van betonijzeren tralies gemaakt, zonder verder glas. Het zou
best‘s een dwangarbeider kunnen zijn. Ze rijden niet sneller
dan mijn fiets, dus ontwijken is geen kunst; er zijn er alleen te veel
van. Soms bespetten ze je met olie als je inhaalt. Bah.
Het wordt eindelijk koeler in Yangshuo. Er is een dun
motregentje gevallen dat prettig aanvoelt.
De straat wordt er niet nat
van want het verdampt allemaal razendsnel. Ik heb vrij veel spullen met
de post verstuurd, omdat ik niet teveel bagage in het vliegtuig wil meenemen. Ik ben benieuwd of het ook aankomt. De 28e zal
een lange dag worden, zes uur extra. Ik ga weer met gemengde gevoelens
weg. Voor sommige ontwikkelingen zou ik langer willen blijven;
anderzijds ga ik graag terug naar huis en haard an de Bovenboer.
Gister voor het eerst de ‘Bison’
losgelaten op de insecten. De rook was niet onaangenaam maar sloeg me
een beetje op de keel. Ik heb de spiraal daarom maar in de badkamer
gezet. Het effect was fantastisch. De vloer lag vanochtend
bezaaid met allerlei beestjes, met en zonder vleugeltjes, maar zeer
overleden. Helaas, helaas, mijn schattige bidsprinkhaantje zat nog op
de bananen. In een nu verder eeuwigdurend gebed verzonken.
zaterdag 21 oktober 2006
Het onderwijssysteem in China is nog steeds vrij militant van
opzet. Vlak bij Odar's huis is een openbare middelbare school. De
kinderen zijn allemaal als welpen en kabouters gekleed in zwarte
broeken, gele T-shirts en shawls met een ringetje erom. Om 9 uur gaat
iedereen in rijtjes staan en hoort een geluidsversterkte boodschap aan
van de (onzichtbare) directeur. Ik versta niet veel, maar er is veel
'jonge strijders’, ‘toekomst’ en
‘vaderland’ bij. Als die na een minuut of 3 is
uitgesproken, wordt er wat mat geapplaudiseerd en verandert het publiek
gelukkig weer in gewoon spelende kinderen die later met enige tegenzin
naar binnen gaan.
Ik merk aan mijn studenten dat zij toch ook met die
deemoedigheid besmet zijn geraakt. Ik verzoek ze dringend mij
te corrigeren als ik spelfouten maak, maar pas na een paar keer doen ze
dat. Gelukkig maak ik niet al te veel fouten. Tegenspreken is er niet
bij. De leraren die een heel uur voorlezen van een papiertje en alleen
wat moeilijke woorden op het bord schrijven, krijgen geen kritiek. Pas
na een tijdje wordt er geklaagd: bij mij!
Nu heb ik geen zin die kat de bel aan te binden en ik zeg ze dat ze bij
Odar moeten zijn. Maar nee, dat komt niet bij ze op. Nu zijn het in
mijn klas bepaald geen minkukels. Er is een directeur van een
middelgrote in- en exportzaak, die de naam Ashley heeft gekozen. Zijn
Engels is goed, maar de uitspraak belabberd. Hij voelt zich verbonden
met de Ashley uit "Gone with the wind", een film die ik zeker meer dat tien keer heb gezien en waarvan ik allerlei
nadere bijzonderheden heb verzameld (zoals bijvoorbeeld het verhaal dat
Vivien Leigh - Scarlet O'Hara - Clark Gable niet wilde kussen omdat hij
zo'n slechte adem had, waarna die scène werd geschrapt.)
Ashley zegt dat protest “abasolutaly impossible”
is. Hij is overigens erg zelfverzekerd en aardig. Als hij weer eens een
erg lange monoloog heeft gehouden, zeg ik "I did not understand you,
but I totally agree". Uiteraard tot groot vermaak van de anderen. Het
"abasolutaly" kan niet worden gecorrigeerd. Het wordt op zijn best
"absolutaly" of "abasolutly ".
Esmeralda is een stralingsfysica en dus ook niet echt dom. Ze praat
vanuit haar middenrif. "Voor in de mond spreken" (zoals mijn
grootmoeder, zangeres ons voordeed) lukt maar uiterst moeizaam. Als ik
haar een half uurtje apart heb genomen begint het er waarachtig op te
lijken en worden er medeklinkers hoorbaar. De volgende dag is het weer
mis en ik zeg ‘Esmeralda, you really make me
unhappy’. Dit soort opmerkingen zijn ze niet gewend en ze
veroorzaken veel hilariteit. Er wordt trouwens veel gelachen; zelf vind
ik dat ook erg leuk. Crystal, een Engelse lerares, zegt dat ze weet wat
“I love you" in het Russisch is. Ik ben (gespeeld)
stomverbaasd als ze "Ja was ljoebloe" zegt en geef als commentaar dat
haar Russisch veel beter is dan haar Engels.
De zangklas was erg leuk. ‘Don't cry for me
Argentina’*) lukte. Nu had ik er ook ijverig op gestudeerd.
Grappig is dat zo'n koortje, zonder begeleiding, de neiging heeft in
toon te zakken. Toen ik niet meezong kwamen ze een kwint lager uit dan
ze begonnen. De meisjes hadden het wel in de gaten want de laatste
regels waren gewoon te laag voor ze geworden. Volgende week willen ze
‘We believe’ uit ‘A Prince in
Egypt’. Dat is hier populair. Vreemd eigenlijk, want het gaat
over Mozes en het voorspel tot de uittocht uit Egypte. Er bestaat
kennelijk behoefte aan mystiek in deze toch verzakelijkte chinese
maatschappij.
Ik vergeet veel, hetgeen al werd aangetoond door de vermelding dat ik
mijn fiets - Alice dus - aan een boom had vastgemaakt voorafgaand aan
een wandeling door de stad op zoek naar rare opschriften en hotelnamen.
Na die wandeling was ik glad vergeten waar ik de fiets had gelaten.
het Buddha ijsje smaakt naar aangebrande melk, dus maar vlug weggegooid.
Maar eerst nog even over die namen: dat viel eigenlijk nogal tegen. Wij
hebben ‘Het Rode Hert’ en ‘De Rode
Leeuw’ en ‘De Zalm’ in Gouda. In China
moet er nog wat meer bij. Hier is hotel ‘De Warme
Gans’. Misschien in de Winter wel prettiger dan mijn
vertrouwde ‘Morning Sun. Met ‘Open sky’,
‘Green paradise’ en ‘Ask no
more’ hebben we het dan wel zo'n beetje gehad. De rest is
redelijk normaal.
Het ‘Mei You’-restaurant is een begrip hier
(Website gemakkelijk te vinden). Mei You betekent letterlijk
‘heb(ben) niet’, wat wordt aangevuld met
voorbeelden als: duur, weinig keus, rook, herry, onvriendelijke
bediening ... allemaal: mei you.
Ik had allang een ‘geheugencursus’ moeten
volgen, want dan had ik zeker mijn Alice sneller kunnen terugvinden.
Ik kon niet anders bedenken dan de hele wandeling in omgekeerde
richting terug te lopen. En inderdaad, dat werkte.
Een aardige ontmoeting had ik nog met de Heer die bij mijn
vorige bezoek de rijstkorrels had beschilderd. Hij zat op een stenen
richel in Weststreet (bankjes zijn er niet). Ik sprak hem aan en vroeg
hem hoe het met de business ging. Met een dramatisch gebaar stak hij
zijn beide handen naar me uit. De duidelijke beverigheid van een
beginnende Parkinson was veelzeggend. Nu zijn de door hem, voor mij,
gemaakte mini-kunstwerkjes het enige wat na mijn vorige reis niet meer
boven water is gekomen. Waarschijnlijk met meer verpakkingsmateriaal
weggegooid. Omdat hij zo sneu was, heb ik hem uitgenodigd wat te gaan
drinken. Hij raadde mij een bepaalde thee aan die hijzelf erg lekker
vond. De smaak was modderig.
Zo loopt de tweede termijn van mijn onbevoegde, maar toch op
prijs gestelde, onderwijs alweer ten einde. Ontegenzeggelijk is mijn
praktische kennis van het Chinees verbeterd. Er kan ook niet veel meer
mis gaan en ik verwacht ook geen grote verrassingen meer. Ik heb wel
een extra koffer moeten kopen voor de vele mooie dingen, die ik voor
meestal schappelijk prijzen heb gekocht.
Oude vriendschappen zijn aangehaald en nieuwe vriendschappen zijn
ontstaan. Niet alleen die met sommige studenten, die mij zullen blijven
e-mailen, maar ook met de kunstenaar die een hele dunne porseleinsoort
voor het nogmaals bakken beschildert. Ik kan lang naar hem kijken.
Sommige lijnen trekt hij tien of meer keren over, met als gevolg dat na
het bakken de verf ook een voelbaar richeltje is geworden. Het zijn
bijna allemaal zeer breekbare - en kostbare - kunstwerkjes. Hij heeft
een museum achter zijn winkel en hangt daar lampjes in de vazen en
potjes. Omdat alles doorschijnend is, ziet het er extra aantrekkelijk
uit. Maar ik denk dat, als ze op reis al niet kapot gaan, onze drie
katten op de Bovenboer wel voor vernietiging zullen zorgen. Omdat ik
enthousiast ben krijg ik een piepklein potje van hem cadeau. Au fond
zijn de Chinezen aardige mensen.
Ik ben niet bezorgd over de toekomst. Van dit land. Zodra China als
wereldmacht het op imploderen staande Amerika heeft overtroffen, zullen
ook de mensenrechten en problemen als corruptie, milieu, watergebrek en
verstedelijking krachtig worden aangepakt.
Voorlopig mikt China op produktie. De chinezen zijn nooit bij
expansie-oorlogen betrokken geweest en hebben meestal de voorkeur
gegeven aan vreedzame oplossingen. Het restje communisme zal binnen een jaar of tien wel weggesmolten zijn.