Voor echoscopie met de abdominale transducer behoeft de patiënte zich nauwelijks te ontkleden. Om de onderbuik te bereiken volstaat bedekkende kledij iets naar onder te schuiven. Bij voorkeur staat (zit) de arts naast de vrouw, zodat met de ene hand de transducer over de buik bewogen kan worden en met de andere hand de echoscoop wordt bedient. Dit apparaat is bij voorkeur zodanig opgesteld naast het hoofd van de vrouw dat dit niet in haar blikveld staat als ze met de arts praat. Ze kan opzij kijkend, het scherm wel zien, als zij dat wil.
Als vaginale echoscopie geïndiceerd is, kan men de vaginale transducer ook naast de vrouw staande in de vagina inbrengen.
De hoofdvragen die de arts tracht te beantwoorden bij het echoscopisch onderzoek zijn:
Het eerste dat van een zwangerschap echoscopisch is waar te nemen is de zogenaamde "zwangerschapsring": een weerslag van het kontaktvlak tussen chorion en uterusslijmvlies, dat echodichter is dan de omgevende uterus en het vruchtwater er binnen. Bij abdominale plaatsing van de transducer is dit meestal waar te nemen vanaf 4 á 5 weken post conceptionem, afhankelijk van de ligging van de baarmoeder, de blaasvulling en de kwaliteit van de gebruikte apparatuur. Bij jonge zwangerschappen kan men verder gebruik maken van de lichaamslengte (Crown-rump distance) Bij een negatieve bevinding lijkt het verstandig om eerst een HCG- urinetest te verrichten, ook als dat al eerder is gebeurd: vooral de "thuis"testen blijken wel eens vals-positief. De progesteronspiegel kan trouwens ook gedaald zijn als gevolg van een abortus spontaneus in een zeer vroeg stadium. Bij een positieve urinetest wordt echoscopie met een vaginale transducer verricht.
Bij vaginale echoscopie kan ook een retroflexe uterus eenvoudig in beeld gebracht worden en is de kwaliteit van het echografisch beeld niet afhankelijk van de blaasvulling: een normale zwangerschap van 3 weken post conceptionem zal dan niet gemist worden. De zwangerschapsring ligt altijd a-centraal en nooit centraal in de uterus.
Bij tweede trimesterzwangerschappen zal men letten op de plaats van de placenta en de ligging van het foetus. Belangrijk voor de zwangerschapsduur is daar de Distantia Biparietalis (DBP) en eventueel de femurlengte.
Voor beoordeling van de zwangerschapsduur raadplege men de lijst in dit handboek over maten van vruchtblaas, kruin- stuitlengte en de DBP. De DBP wordt correct gemeten als men een symmetrische afbeelding van het cranium met een duidelijke midline-echo en de aanduiding van de zijventrikels kan maken. Men meet tegenwoordig steeds van de buitenkant van de ene zijde naar de buitenkant aan de andere zijde van het caput.
Hoewel geen pathologie in engere zin, is de meerlingzwangerschap als afwijking van de norm toch hier gerubriceerd. Men zij erop verdacht en men dient de gehele uterus echoscopisch te doorzoeken ook als men de zwangerschap gezien en gemeten heeft: "er kan nog een trein komen" luidt de waarschuwing bij de spoorwegovergang.
Grove afwijkingen die al aan het eind van het eerste trimester, dan wel in het tweede trimester zijn te zien komen zelden voor en betreffen zaken als deformatie van de schedel (bijv. anencephalie) en een eventuele Siamese tweeling. Het is wel belangrijk hier op te letten, omdat het bepaalde beslissingen kan beïnvloeden of vereenvoudigen.
Soms zal men een EUG niet alleen vermoeden, maar zelfs waarnemen; andersom mag men (bij een lege uterus) op echoscopisch onderzoek alleen de diagnose EUG niet verwerpen. Het is nl. zelden mogelijk met de in abortusklinieken gebruikte apparatuur een buiten de uterus gesitueerde, kleine zwangerschap of zelfs vrij vocht in de buikholte te detecteren.
1. congenitale uterusafwijkingen:
omdat het uterusslijmvlies t.o.v. het spierweefsel echoscopisch redelijk goed te onderscheiden is, kan men vaak een indruk krijgen van de vorm van de uterusholte. Zo is een uterus (sub)septus of duplex te detecteren en weet men van tevoren in welke hoorn de zwangerschap zich bevindt.
2. myomen kan men echoscopisch ontdekken. De grootte ervan is gemakkelijk bepaalbaar.
3. cysten blijken veel vaker ontdekt te worden, dan in het "pre- echotijdperk". Bij de nacontrole na 3 weken blijken de meeste weer verdwenen te zijn. Zij zijn dus als "functionele" (Corpus Luteum) cystes te typeren.
[vorige pag.] [volgende pag.] [inhoud]