Zoals hierboven al aangegeven is, ontbrak in de zeventiger jaren kennis op het gebied van de lokale verdoving bij de abortusingreep ten enen male. Eerst laat in de zeventiger jaren werd toepassing daarvan gemeengoed.

Het uitvoeren van abortus provocatus onder narcose geschiedde uitsluitend in de ziekenhuizen. Pas de laatste jaren is in de abortusklinieken, van de kant van de cliënten, de vraag hiernaar ontstaan. Maar ook hier gold dat het aanbod de vraag schiep.

LOKALE VERDOVING (zie ook infiltratieanaesthesie)

Artsen die al jaren aborteerden en een grote vaardigheid hadden verworven, ervoeren de nieuwe trend van lokale verdoving als modieus en wellicht zelfs als een feministisch item. Men kon moeilijk inzien dat, zoals toen gebruikelijk was, verdovende vloeistof gespoten onder het slijmvlies van de fornices laterales vaginae de gehele uterus zou verdoven. Men was ook niet goed op de hoogte van de sensibele innervatie van de baarmoeder.

Men dient de verdovende vloeistof paracervicaal in te spuiten op een diepte van anderhalve centimeter op 10 en 2 uur. Men injecteert beiderzijds een depot van tenminste 10 ml 0,5 % scandicaïne of lidocaïne. (of 5 ml van een 1% oplossing) In de Arnhemse kliniek gaf Bekkering slechts enkele ml's intracervicaal onder de mucosa. Daar bevindt zich een submuceus veneus netwerk, waardoor de scandicaïne zich snel verspreidt.

Het is nodig daarna tenminste drie minuten te wachten (!)om de vloeistof de kans te geven in het weefsel door te dringen. Ook het psychologische effect van deze pauze in de behandeling is belangrijk; men zegt de cliënte dat er gewacht moet worden om de verdoving beter te laten inwerken. De vrouw zich dan nog even opnieuw ontspannen en de arts kan de zuigapparatuur checken. Helaas hebben de behandelende artsen vaak weinig begrip voor dit standpunt en speelt ongeduld een grote rol.

Bij voorkeur wordt bij een eerste trimester behandeling toevoeging van adrenaline aan de injectievloeistof nagelaten. Verspreiding in het weefsel wordt bevorderd door verwarming van de injectievloeistof tot lichaamstemperatuur en het bijmengen van gelijke delen isotoon (1,4 %) natriumbicarbonaat. Hierdoor wordt het volume van de te injecteren vloeistof verdubbeld. Indien men daarbij uitgaat van een 1 % oplossing lidocaïne, houdt men de gewenste concentratie van 0,5 % over. Ten laatste is het zinvol een klein depot te geven op de plaats waar men met de kogeltang de portio wil aanhaken. Dit aanhaken zonder verdoving wordt over het algemeen als onaangenaam ervaren, tenzij men het volgende trucje toepast. Men vraagt de vrouw goed te hoesten en op het moment dat zij dat doet sluit men de tang. Bosma* heeft weer een andere techniek : hij haakt aan en sluit de tang niet volledig, doch op het eerste tandje. Pas als later tractie aan de cervix nodig is sluit hij de tang helemaal.

[vorige pag.] [volgende pag.] [inhoud]

laatste revisie voorjaar 2010
© 1993/2010 Dr A.S. van den Bergh.