In de tweede helft van de jaren 70 waren er voor het tweede trimester vier groepen abortustechnieken in zwang, die alle hun voorvechters hadden:
[vacuumcurettage] [dilatatie en evacuatie] [Hypertone zoutinfusie] [prostaglandine inleiding]
Wong en van den Bergh beschrijven nog een groot aantal andere methodieken, (zoals bijv. de ballontractietechniek), die nu nog uitsluitend van historisch cq folkloristisch belang zijn, maar wel de vindingrijkheid van vroegere onderzoekers demonstreren.
Operateurs die bij de eerste trimester behandelingen
onverwachts, - meestal door onvoldoende vooronderzoek -, stuitten op
zwangerschappen van 13 of 14 weken zagen zich geplaatst voor de
noodzaak ter lediging van de baarmoeder gebruik te maken van andere
instrumenten dan alleen de zuigbuis. Meestal werd een klein tangetje
gebruikt om het weefsel dat de zuigbuis verstopte, of dat met de buis
niet kon worden weggezogen, te verwijderen. Soms nam men een zuigbuis
met een grotere diameter dan de gebruikelijke 8 mm. Hiervoor was
meestal een canule met een diameter van 10 mm in voorraad, soms zelfs
één met een doorsnede van 12 mm. Deze laatste werd als
een rariteit beschouwd. Voor het gebruik van deze grotere maat buizen
bestond beduchtheid. Het heette namelijk dat deze buizen een zodanig
grote opening hadden dat daarmee de baarmoederwand aangezogen en
beschadigd kon worden. Dit, meende men, kon wellicht zelfs een gat in
de uterus veroorzaken, hetwelk een enkele maal feitelijk werd
bevestigd. De kans op perforatie werd wel weer kleiner als men de
zuigkracht van de pomp verminderde. Enkele operateurs zijn er toe
over gegaan 13- en 14- weken ingrepen te verrichten met een
10-mm-buis. Na de 13e week wordt dit echter steeds ingewikkelder
gelet op de toenemende stevigheid van de vrucht.
Slechts heel enkelen zijn in deze techniek zodanig bedreven dat zij er zwangerschappen tot 16-17 weken mee kunnen afbreken. Philip Stubblefield bijvoorbeeld gebruikt daartoe een buis van 15,6 mm doorsnede. In tegenstelling tot de Verenigde Staten is in Nederland het gebruik van zuigbuizen met een doorsnede groter dan 10 mm nooit populair geworden.
Dilatatie en Evacuatie (D & E) algemeen.
Dilatatie en evacuatie (ook wel D&C, dilatatie en curettage genoemd) is de laatste jaren zowel in ons land als ook in de Verenigde Staten eigenlijk als enig veelvuldig toegepaste techniek in het tweede trimester overgebleven. Dit is niet verwonderlijk. De bekende overzichtstudie (JPSA/CDC) toont aan dat deze techniek niet alleen de veiligste maar ook de meest effectieve methode is.
De effectiviteit (beter: het succespercentage) bedraagt 100% tegen die van de hypertone zoutsolutie- infusie 81 % en de prostaglandine-inductie 96% (Grimes et al). Ook het bloedverlies is bij de D&E methode beduidend minder (gemiddeld niet meer dan 60 ml) dan bij de beide andere technieken.
Dit komt omdat de D&E procedure minder tijd vergt en de placenta niet geruime tijd -deels- los ligtvan de baarmoederwand.
Infusie met hypertone vloeistoffen (anno 2002 al obsoleet)
Er bestaan belangrijke verschillen in de opgaven van het bloedverlies gekoppeld aan de toepassing van Pg's en de infusietechniek met een hypertone zoutoplossing. Over het algemeen wordt door de Pg-toediening driemaal zoveel bloed verloren als bij de zoutinfusie. Deze laatste bergt echter het ernstige risico in zich van stollingsstoornissen en necrose van de uteruswand. De effectiviteit ervan varieert van 75 tot 85%. Vrijwel alle andere infusietechnieken, zoals die van glucose, ureum of Rivanol ©, zijn evenzo verlaten ten gunste van de D&E techniek. (wie hierover meer wil lezen zie v. d. Bergh 1). Aanvankelijk werd de D&E voornamelijk in het vroege tweede trimester toegepast (13-16 weken) en werden zout installatie en prostaglandine inleidingen bij voorkeur later in de zangerschap (16 -22 weken) uitgevoerd. Ook in Nederland is in de abortusklinieken geëxperimenteerd met deze technieken, (Bloemenhove-kliniek,1973-1979). Met uitzondering van de toepassing van prostaglandine in enkele bijzondere gevallen, wordt nu vrijwel overal aan D&E de voorkeur gegeven.
Een interessant gegeven is dat in die algemene ziekenhuizen, waar tweede trimester behandelingen worden verricht (meestal op eugenetische indicatie) de voorkeur wordt gegeven aan prostaglandine inductie door middel van een intraveneus infuus met sulprostone (Nalador ©). Dit is te meer opmerkelijk omdat deze inductie slechts in 84-86 % van de gevallen slaagt. (zie het hoofdstuk over Prostaglandine)
Gevraagd naar de reden voor toepassing van een voor alle betrokkenen zo belastende methode wordt gezegd dat bewust meemaken van het langdurige proces beter zou zijn voor de psychische verwerking ervan. Nu is het meestal zo, dat het bij een eugenitisch indicatie gewenste zwangerschappen betreft, zodat de verwerking van de zwangerschapsafbreking heel anders zal zijn, en het rouwproces intenser. Hoe men zich echter moet redden, wanneer de techniek na een aantal dagen (!) niet aanslaat, is onduidelijk. Voor de vrouw kan een dergelijke aanpak zonder meer rampzalig zijn. Kaltreider vermeldt al in 1979 dat D&E een veel minder belastende ingreep voor de vrouw is dan de hypertoon-zoutsolutie- infusie of de Pg-inductie. Bij deze laatste twee technieken heeft zij vele uren buikkramp. Misselijkheid en diarree komt voor. Dit wordt gevolgd door de psychisch belastende baring van een meestal dode foetus. Voor de behandelende arts is deze methode uiteraard technisch en emotioneel minder ingewikkeld en belastend dan de D&E techniek.
In een tweetal Nederlandse universitaire ziekenhuizen worden
met enige regelmaat abortusartsen gevraagd de tweede trimester
ingrepen volgens Finks aldaar te komen doen. Het betreft dan
voornamelijk die gevallen waar een prostaglandine-infusie mislukt of
gecontraindiceerd is of waarbij men de keuze tussen de mogelijk te
volgen procedures aan de vrouw laat. Dit is een verstandige en humane
oplossing. Overigens is het anno 1997 nog steeds zo, dat in enkele
ziekenhuizen voor een tweede trimester abortus wordt overgegaan tot
een hysterotomie, (mini sectio). Dit in weerwil van de algemeen bekend hoge
complicatiegraad van deze ingreep, de langere herstelperiode en de
veel hogere kosten.
Tweede trimester D&E abortus wordt in de Abortusklinieken
tegenwoordig vrijwel steeds poliklinisch verricht. Uit de lage
complicatiecijfers blijkt, dat dit verantwoord is. Querido* geeft als
laatste complicatie-percentage 0,09. Dit betekent dat minder dan 1 op
de duizend vrouwen moet worden ingezonden voor nadere klinische
observatie. Uit de literatuur blijkt echter steeds dat dit getal
sterk afhankelijk is van de vaardigheid van de operateur(s). In ons
land worden een tweetal variaties toegepast. Dat zijn de Finks-
methode en de Aspirotomie. Na 2004 is de term "aspirotomie" in onbruik geraakt.
[vorige pag.] [volgende pag.] [inhoud]
laatste herziening april 2014